ECLI:NL:CRVB:2014:808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
12-4194 WIA + 12-4195 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een IVA-uitkering na afwijzing door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer die eerder door het Uwv was afgewezen. De werknemer, die als metselaar/tegelzetter werkte, had zich ziek gemeld vanwege handklachten en later ernstige hartproblemen. Op 1 februari 2012 kende de appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de werknemer een IVA-uitkering toe na een medisch en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts concludeerde dat de werknemer een urenbeperking had en dat hij 20 uur per week kon werken. Echter, de arbeidsdeskundige kon geen functies vinden die aan deze beperking voldeden.

De rechtbank Breda had eerder het beroep van de werknemer en zijn werkgever gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom een urenbeperking niet nodig was. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen bevestigd en vastgesteld dat de werknemer ten onrechte niet in aanmerking was gebracht voor een IVA-uitkering per 8 april 2011. De Raad oordeelde dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, zoals bedoeld in de Wet WIA.

De Centrale Raad van Beroep heeft het besluit van 10 maart 2011 herroepen en bepaald dat de werknemer met ingang van 8 april 2011 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de werkgever in hoger beroep tot een bedrag van € 1.217,50. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van werknemers bij het toekennen van uitkeringen.

Uitspraak

12/4194 WIA, 12/4195 WIA
Datum uitspraak: 7 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 juni 2012, 11/4768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[naam bedrijf] te [vestigingsplaats] (betrokkene, hierna: [naam bedrijf])
[naam werknemer] te [woonplaats] (betrokkene, hierna: [werknemer])

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens [naam bedrijf] heeft mr. drs. D.W.M. Weesie, arts-gemachtigde, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop arts-gemachtigde Weesie heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 24 januari 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. [werknemer] is verschenen. Namens [naam bedrijf] is verschenen J.J.M.C. Ribon- [naam bedrijf], bijgestaan door arts-gemachtigde Weesie.

OVERWEGINGEN

1.1. [werknemer] is werkzaam geweest als metselaar/tegelzetter in dienst van [naam bedrijf]. In verband met handklachten heeft [werknemer] zich met ingang van 3 februari 2010 ziek gemeld. Nadien bleken ernstige hartproblemen. [werknemer] heeft op 28 januari 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd ingediend.
1.2. [werknemer] is in het kader van de beoordeling van zijn op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gebaseerde aanvraag op 16 februari 2011 beoordeeld door een verzekeringsarts. Volgens het rapport van deze arts van 23 februari 2011 maken de anamnestische gegevens en specialistische informatie duidelijk dat [werknemer] een fors verminderde hartfunctie heeft, waardoor matig zware fysieke inspanningen niet meer mogelijk zijn. De verzekeringsarts achtte mogelijkheden aanwezig om de belastbaarheid te vergroten. Een verkorte wachttijd was volgens de verzekeringsarts niet aan de orde. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van [werknemer] vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2011. In lijn met de bevindingen van de verzekeringsarts heeft appellant bij besluit van 10 maart 2011 de aanvraag van [werknemer] afgewezen met als motivering dat verkorting van de wachttijd niet mogelijk was omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
1.3. [naam bedrijf] en [werknemer] hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 maart 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 13 juli 2011 op grond van de in bezwaar ingebrachte informatie van de cardioloog geconcludeerd dat herstel van de cardiale functie uitgesloten is. De bezwaarverzekeringsarts kon zich verenigen met de beperkingen zoals vastgelegd in de FML. In een rapport van 29 juli 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige passende functies geselecteerd en het verlies aan verdienvermogen berekend op 70,77%. De bezwaararbeidsdeskundige concludeerde dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 3 augustus 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van [naam bedrijf] en [werknemer] ongegrond.
2.1. In beroep heeft de verzekeringsarts in een rapport van 23 februari 2012 geconcludeerd dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak bestaat af te wijken van de eerdere beoordeling. Rekening houdend met de benutbare mogelijkheden en activiteiten van [werknemer], zag de verzekeringsarts geen reden voor een urenbeperking.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van [naam bedrijf] en [werknemer] tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak. Voorts gaf de rechtbank een beslissing over vergoeding van griffierecht.
2.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet verdeeld zijn over de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat de vraag beantwoord dient te worden of sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aangewezen was, ondanks de ernstige hartafwijking van [werknemer]
.Verder had het Uwv moeten nagaan wat de NYHA klasse van [werknemer] was op of omstreeks de datum in geding.
3.1. In hoger beroep heeft appellant cardiologische expertise laten verrichten, met vragen naar de vermelding van actuele parameters. Cardioloog M. Sunamara heeft op 28 november 2012 rapport uitgebracht van een op 13 november 2012 verrichte expertise.
3.2. In een rapport van 20 december 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat [werknemer] niet op medische gronden zonder verbetermogelijkheden was te achten op
10 maart 2011.
3.3. Arts-gemachtigde Weesie blijft in zijn brief van 4 februari 2013 bij zijn standpunt dat de kans op herstel van de belastbaarheid nihil is.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In geding is de vraag of het Uwv terecht en op goede gronden de aanvraag van [werknemer] om een uitkering op grond van de WIA na een verkorte wachttijd heeft afgewezen. Daartoe moet worden beoordeeld of [werknemer] aan het einde van de verkorte wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet WIA kan worden geacht.
4.2.
De rechtbank heeft het einde van de verkorte wachttijd terecht vastgesteld op 8 april 2011.
4.3.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Het tweede lid van artikel 4 luidt: “In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie”.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de verzekeringsartsen het standpunt inzake het ontbreken van de duurzame arbeidsongeschiktheid niet hebben prijsgegeven. Die grond slaagt niet. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 13 juli 2011 geconcludeerd dat herstel van de cardiale functie uitgesloten is te achten. In het bestreden besluit heeft vervolgens die conclusie aldus zijn beslag gekregen dat daarin expliciet is neergelegd dat [werknemer] wel duurzaam maar niet volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht vastgesteld dat partijen niet verdeeld zijn over de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, hetgeen de Raad in die zin begrijpt dat partijen er niet over verdeeld zijn dat herstel van de cardiale functie van [werknemer] uitgesloten is te achten. Nu appellant dit onderdeel niet in rechte aangevochten heeft, kan hij hier in hoger beroep niet op terugkomen.
4.5.
Verder constateert de Raad dat appellant bij besluit van 1 februari 2012 aan[werknemer] een IVA-uitkering heeft toegekend na afloop van de reguliere wachttijd van 104 weken. Aan dit besluit lag een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag. In een rapport van
24 januari 2012 concludeerde de verzekeringsarts, uitgaande van de door de cardioloog
Te Riele in zijn brief van 27 oktober 2011 gemelde NYHA klasse III, onder meer dat een indicatie bestaat voor een urenbeperking en dat de toegestane arbeidsduur 20 uur per week bedraagt. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 26 januari 2012 vastgesteld dat hij geen functies kan selecteren waarin [werknemer] 20 uur per week kan werken.
4.6.
De voorhanden medische gegevens geven geen aanleiding om de door appellant per
1 februari 2012 gehanteerde NYHA klasse III niet aan de orde te achten op 8 april 2011. Appellant heeft betrokkene daarom per 8 april 2011 ten onrechte niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
4.7.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen is het beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank appellant heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad ziet aanleiding het besluit van 10 maart 2011 te herroepen en te bepalen dat [werknemer] met ingang van 8 april 2011 recht heeft op een IVA-uitkering.
5.
Er bestaat aanleiding appellant te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van [naam bedrijf] in hoger beroep tot een bedrag van € 1.217,50.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank appellant heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • herroept het besluit van 10 maart 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 maart 2011;
  • veroordeelt appellant tot vergoeding aan [naam bedrijf] van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 1.217,50;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 448,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.M. Spaans
IvR