ECLI:NL:CRVB:2014:811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
12-3260 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen voor categoriale bijzondere bijstand voor kosten van energie, communicatie, kledingslijtage en pedicure zonder medische indicatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had aanvragen ingediend voor categoriale bijzondere bijstand op basis van de gemeentelijke aanvullende tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. De aanvragen betroffen kosten voor energie, (tele-)communicatie, kledingslijtage en pedicure/manicure. De gemeente Amsterdam heeft deze aanvragen afgewezen, onder verwijzing naar een medisch advies van arts L.F.M. Fassaert, die concludeerde dat er geen medische indicatie was voor de gevraagde vergoedingen.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het onderzoek van de arts te summier was en dat er wel degelijk medische redenen waren voor de aanvragen. De Raad oordeelde echter dat het college in beginsel mocht uitgaan van het advies van de arts, tenzij er concrete aanknopingspunten waren om aan de zorgvuldigheid of inhoud van dat advies te twijfelen. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat het onderzoek van de arts onvoldoende was en dat de afwijzing van de aanvragen terecht was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 maart 2014.

Uitspraak

12/3260 WWB
Datum uitspraak: 4 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 april 2012, 11/5726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een tweetal aanvragen gedaan om categoriale bijzondere bijstand op grond van de gemeentelijke aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten voor de kosten van energie, (tele-)communicatie, kledingslijtage en pedicure/manicure. Naar aanleiding van deze aanvragen heeft de arts L.F.M. Fassaert van de Geneeskundige Gezondheidsdienst Amsterdam (arts) op 14 juni 2011 een medisch advies bijzondere bijstand (advies) gegeven. De arts heeft daartoe op die datum een gesprek met appellant gevoerd.
1.2.
Bij besluit van 23 juni 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvragen afgewezen. Het college heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd, niet noodzakelijk zijn. Het college heeft daartoe verwezen naar het advies. Ten aanzien van de energiekosten heeft deze arts toegelicht dat er geen medische reden is voor een hogere omgevingstemperatuur dan gebruikelijk. Betreffende de kosten van (tele-)communicatie heeft hij aangegeven dat een mogelijk hoge telefoonrekening volgens appellant wordt veroorzaakt door zijn partner en niet vanwege het bellen met hulpverleners. Ten aanzien van de kosten van kledingslijtage heeft hij vastgesteld dat appellant geen lichamelijke of psychische aandoening heeft die zou kunnen lijden tot een hoger kledingslijtage. Aangaande de kosten van een manicure en pedicure heeft hij vastgesteld dat appellant zelf in staat is om de nagels van zijn handen en voeten te verzorgen. Bovendien is er volgens hem geen onderliggende ziekte om die verzorging aan een professional over te laten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard
.
3.
Appellant heeft zich op de onder 4.1 en 4.2 te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college mag bij besluitvorming als deze in beginsel uitgaan van het advies van de arts, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of aan de inhoud daarvan.
4.2.
Appellant betoogt dat het onderzoek van de arts te summier is geweest. Dit betoog treft geen doel. Appellant heeft niet aangegeven in welk opzicht het onderzoek te summier is geweest. Uit het advies blijkt dat de arts na een gesprek met appellant heeft geconcludeerd dat er geen medische indicatie is voor een vergoeding van de gevraagde kosten. Hij heeft dit voor de kosten van energie, (tele-)communicatie, kledingslijtage en pedicure/manicure afzonderlijk beoordeeld en begrijpelijk gemotiveerd. Dit wijst niet in de richting van een te summier onderzoek. Dat appellant een aanpassingsstoornis en angstaanvallen zou hebben leidt niet tot een ander oordeel. Dit maakt immers het advies niet onjuist of onbegrijpelijk. Ook deze grond faalt.
4.3.
Appellant betoogt voorts dat wat hij ter zitting van de rechtbank over zijn vriendin naar voren heeft gebracht, onjuist is. Het advies is in zoverre ook onjuist. Volgens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is echter een belangrijk onderdeel van de behandeling ter zitting geweest de omstandigheid dat bepaalde kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, voortvloeiden uit gedragingen van zijn vriendin. De daarover gedane uitlatingen van appellant zijn onderling consistent en in overeenstemming met de bevindingen uit het dossier. Uit het advies volgt immers dat een mogelijk hoge telefoonrekening volgens mededeling van appellant werd veroorzaakt door zijn partner. Geen aanknopingspunten bestaan dus om aan te nemen dat appellant ter zitting van de rechtbank niet de juiste informatie over zijn vriendin heeft verstrekt. Daarom is het advies ook op dit punt niet ondeugdelijk.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 maart 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD