ECLI:NL:CRVB:2014:835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
12-5819 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en terugvordering voorschotten wegens onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellante ontving sinds 17 juni 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 15 maart 2011 samen met een betrokkene verzocht om bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Roermond heeft echter bij besluit van 8 juli 2011 de aanvraag afgewezen, omdat appellante onvoldoende gegevens had verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 16 maart 2012.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 28 januari 2014 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, aangevoerd dat zij voldoende inlichtingen had verstrekt. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante en de betrokkene geen bankafschriften van de laatste drie maanden van de beoordelingsperiode hebben overgelegd, en dat de overgelegde documenten niet voldoende duidelijkheid boden over hun financiële situatie.

De Raad concludeert dat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting zoals voorgeschreven in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of appellante en de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad bevestigt het besluit van het college tot afwijzing van de aanvraag en de terugvordering van de verstrekte voorschotten, en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5819 WWB
Datum uitspraak: 11 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
18 september 2012, 12/585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Th.J.J. Dierichs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Voor appellante is verschenen mr. Dierichs. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 17 juni 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 15 maart 2011 heeft zij samen met [betrokkene] ([betrokkene]) verzocht om bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij brieven van 13 mei 2011, 23 mei 2011 en 27 mei 2011 heeft het college appellante en [betrokkene] verzocht nadere gegevens, waaronder de afschriften van een bankrekening ten name van [betrokkene], te overleggen. Naar aanleiding van - onder meer - de op de ingeleverde afschriften van een bankrekening op naam van appellante geconstateerde kasstortingen heeft de sociale recherche Roermond een onderzoek ingesteld naar de financiële situatie van appellante en [betrokkene]. In dat kader heeft dossieronderzoek plaatsgevonden, zijn registers geraadpleegd en zijn appellante en [betrokkene] op 17 juni 2011 verhoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 5 juli 2011.
1.3.
Het college heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om bij besluit van 8 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 maart 2012 (bestreden besluit), de aanvraag af te wijzen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat op basis van de aanwezige stukken het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Omdat geen recht op bijstand bestaat heeft het college tevens de over de periode van 15 maart 2011 tot en met 31 mei 2011 verstrekte voorschotten teruggevorderd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellante - samengevat - aangevoerd dat zij voldoende inlichtingen heeft verstrekt op grond waarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 15 maart 2011 tot en met 8 juli 2011.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Dit betekent dat bij een aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden niet alleen de financiële gegevens van appellante maar ook die van [betrokkene] van belang zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante noch [betrokkene] bankafschriften van de laatste drie maanden van de bankrekening ten name van [betrokkene] hebben overgelegd. Het wel overgelegde bankafschrift dateert van 19 december 2011 en daarmee ruimschoots na de te beoordelen periode. Aangezien dit bankafschrift van de rekening van [betrokkene] geen betrekking heeft op de beoordelingsperiode kan reeds om die reden aan de hand van dit afschrift het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Dat uit dit bankafschrift blijkt dat de bankrekening geblokkeerd is, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit gegeven niets zegt over de status van de bankrekening in de te beoordelen periode.
4.4.
Ook met betrekking tot de diverse kasstortingen op de rekening op naam van appellante in de te beoordelen periode die in verband zouden staan met onder meer de verkoop van een gouden ketting en de aankoop van een caravan is geen duidelijkheid verkregen. De ter zake overgelegde verklaringen zijn te algemeen en te weinig concreet om een sluitend overzicht van de geldstromen te krijgen en de bron van de diverse kasstortingen te kunnen controleren.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante onvoldoende gegevens heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Appellante heeft hierdoor niet voldaan aan de op haar ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting op grond waarvan niet is vast te stellen of zij en [betrokkene] in de te beoordelen periode verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. De aanvraag is terecht afgewezen.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB, zodat het college bevoegd is tot terugvordering van de verstrekte voorschotten. Tegen de wijze waarop het college van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.F. Bandringa en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M. Sahin

HD