ECLI:NL:CRVB:2014:847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
12-500 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellante, die zich op 7 juli 2008 ziek meldde terwijl zij een WW-uitkering ontving. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waarin een urenbeperking van 20 uur per week werd opgenomen. De arbeidsdeskundige berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 53,37%.

Het Uwv besloot op 10 januari 2011 dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) vanaf 5 juli 2010, maar dat deze op 5 september 2010 zou eindigen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vond dat haar gezondheidsklachten te licht waren ingeschat. Een bezwaarverzekeringsarts herzag de FML en concludeerde dat er geen urenbeperking nodig was, wat leidde tot een vaststelling van 0% verlies aan verdiencapaciteit.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellante op een inzichtelijke en overtuigende manier had herzien.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.

Uitspraak

12/500 WIA
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2011, 11/4619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Namens appellante is verschenen mr. De Vries. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als hoofdcaissière. Zij heeft zich ziek gemeld op 7 juli 2008. Op dat moment ontving zij een WW-uitkering. In reactie op de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv de dossiergegevens bestudeerd en appellante onderzocht. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, rekening houdend met diverse lichamelijke klachten, psychische klachten en pijnklachten. In de FML heeft hij een urenbeperking van 20 uren per week opgenomen. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 53,37%.
1.2. Bij besluit van 10 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 5 juli 2010 op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) en dat de LGU op
5 september 2010 eindigt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
10 januari 2011, omdat zij van mening is dat haar gezondheidsklachten veel te licht zijn ingeschat en zij door haar ernstige gezondheids- en pijnklachten niet in staat is om te werken.
1.3. Een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, appellante gezien tijdens een spreekuur en kennis genomen van een brief van de behandelend neuroloog van appellante. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts het standpunt ingenomen dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. De FML is in die zin en ook op een aantal andere aspecten aangepast. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft op basis van de aangepaste FML nieuwe functies geselecteerd. Het mediaanloon van de drie functies met de hoogste lonen, afgezet tegen het maatmanloon van appellante levert geen verlies aan verdiencapaciteit op.
1.4. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 januari 2011 bij beslissing op bezwaar van 17 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 5 september 2010 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering (VVU) en dat de WGA-uitkering twee maanden na datering van het bestreden besluit wordt ingetrokken.
2.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv heeft gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door appellante niet in de gelegenheid te stellen te reageren op de gewijzigde FML en de nieuw geselecteerde functies, zoals weergegeven in 1.3. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat appellante zich in de beroepsprocedure heeft kunnen uitlaten over die nadere standpuntbepaling van het Uwv en het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd zich niet met de uitspraak te kunnen verenigen, omdat haar beperkingen zijn onderschat en zij met haar krachten en bekwaamheden niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Ten onrechte heeft de rechtbank een verklaring van haar behandelend psycholoog niet bij de oordeelsvorming betrokken en verder betwist appellante dat zij psychisch is onderzocht. In een aanvullend hoger beroepschrift heeft appellante aangevoerd dat haar situatie niet is verbeterd en dat er in ieder geval niet een zodanige verbetering is ingetreden, die de intrekkingsbeslissing van het Uwv kan rechtvaardigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het bezwaar en het besluit om de VVU van appellante in te trekken terecht als één samenhangende beslissing op bezwaar aangemerkt. Bij de volledige heroverweging in bezwaar heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellante met ingang van 5 juli 2010 niet 53,37%, maar 0% bedroeg. Dit standpunt heeft geleid tot een intrekking van de eerder toegekende WGA-uitkering met ingang van twee maanden en een dag na de datum van het bestreden besluit.
4.2.
Anders dan appellante meent ligt aan de intrekking van de WGA-uitkering dan ook niet ten grondslag het standpunt dat de medische situatie van appellante is verbeterd, maar een andere inschatting door de bezwaarverzekeringsarts van de belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft gewezen op vaste rechtspraak van de Raad dat het een bezwaarverzekeringsarts in beginsel vrij staat in het kader van een heroverweging in bezwaar een door een verzekeringsarts opgesteld belastingpatroon te wijzigen, mits de wijziging achteraf van het oorspronkelijke belastbaarheidspatroon van een inzichtelijke en overtuigende medische onderbouwing wordt voorzien. Vervolgens heeft de rechtbank op heldere en navolgbare wijze beargumenteerd dat daarvan in dit geval sprake was. De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.3.
De grond dat de rechtbank de verklaring van de behandelend psycholoog niet bij de beoordeling heeft betrokken kan niet slagen. De gemachtigde van appellant doelt hier op de verklaring van N. Chakigar van 6 december 2011. Zoals de gemachtigde van appellante in het hoger beroepschrift heeft opgemerkt is deze verklaring pas na de zitting van de rechtbank beschikbaar gekomen, maar nog wel bij de rechtbank ingediend. Het enige verwijt dat de rechtbank eventueel kan worden gemaakt is dat de rechtbank deze verklaring in het rechtbankdossier heeft gevoegd, terwijl terugzending van die verklaring met de mededeling dat met stukken ingediend na de zitting geen rekening kan worden gehouden, meer voor de hand had gelegen.
4.4.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in hoger beroep alsnog gereageerd op de verklaring van de behandelend psycholoog van 6 december 2011 en daarbij gewezen op een eerdere verklaring van diezelfde psycholoog van 31 mei 2010, welke verklaring bekend was bij die bezwaarverzekeringsarts, zoals blijkt uit haar rapport van 12 april 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband opgemerkt dat in de verklaring van 6 december 2011 voor het eerst melding is gemaakt van de aard van de partner-relatie problemen en van een toename van die problemen en van de problemen met de dochter van appellante in 2011. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts daaraan toegevoegd dat de behandelend psycholoog in december 2011 geen verslechtering van de psychische toestand van appellante beschrijft.
Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 12 april 2011 blijkt dat wel sprake is geweest van een oriënterend psychisch onderzoek.
4.5.
Gelet op de overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 kan het standpunt van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat en zij met haar krachten en bekwaamheden niet in staat is de geduide functies te vervullen, niet worden gevolgd. Nu ook de overige gronden niet slagen, zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.M. Spaans
IvR