ECLI:NL:CRVB:2014:847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WGA-uitkering en beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellante, die zich op 7 juli 2008 ziek meldde terwijl zij een WW-uitkering ontving. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waarin een urenbeperking van 20 uur per week werd opgenomen. De arbeidsdeskundige berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 53,37%.
Het Uwv besloot op 10 januari 2011 dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) vanaf 5 juli 2010, maar dat deze op 5 september 2010 zou eindigen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vond dat haar gezondheidsklachten te licht waren ingeschat. Een bezwaarverzekeringsarts herzag de FML en concludeerde dat er geen urenbeperking nodig was, wat leidde tot een vaststelling van 0% verlies aan verdiencapaciteit.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellante op een inzichtelijke en overtuigende manier had herzien.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.