ECLI:NL:CRVB:2014:852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die van 11 augustus 2009 tot 1 april 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft vastgesteld dat appellant in die periode kentekens van vijf auto’s op zijn naam heeft gehad, zonder dit te melden. Dit leidde tot een besluit van de commissie op 16 augustus 2011 om de bijstand over bepaalde perioden in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellant geen administratie had bijgehouden en zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij geen financieel voordeel had behaald en dat de gemeente op de hoogte was van zijn activiteiten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de commissie aannemelijk had gemaakt dat er transacties met betrekking tot de motorvoertuigen hadden plaatsgevonden, en dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze niet te melden.
De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat hij recht had op bijstand, indien hij aan zijn verplichtingen had voldaan. Aangezien appellant geen bewijsstukken had overgelegd die zijn stelling onderbouwden, zoals verkoopbewijzen van de auto’s, werd zijn beroep afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.