ECLI:NL:CRVB:2014:865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
12-5546 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor functies in het kader van WIA-uitkering na ziekte

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds 1 december 2008 als medewerkster callcenter werkte en zich op 22 december 2008 ziek meldde vanwege rug-, knie- en psychische klachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 19 oktober 2010, werd vastgesteld dat appellante leed aan een chronische pijnstoornis en dat haar mogelijkheden en beperkingen waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van deze FML concludeerde een arbeidsdeskundige op 17 januari 2011 dat appellante geschikt was voor verschillende gangbare functies, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid ervan. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij herhaalde dat haar psychische beperkingen waren onderschat en dat de functies schadecorrespondent en snackbereider ongeschikt voor haar waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de psychische beperkingen van appellante niet had onderschat en dat de medische informatie in hoger beroep geen aanleiding gaf om de eerdere besluiten te herzien. De Raad concludeerde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, en dat zelfs als de functie schadecorrespondent niet passend zou zijn, er nog voldoende andere functies beschikbaar waren. De uitspraak werd gedaan op 14 maart 2014.

Uitspraak

12/5546 WIA
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2012, 11/2045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadien de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken ingediend. Hierop heeft het Uwv, met verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, gereageerd.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, die sinds 1 december 2008 werkzaam is geweest als medewerkster callcenter voor 32 uur per week, heeft zich op 22 december 2008 ziek gemeld wegens rug-, knie- en psychische klachten. Naar aanleiding van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv haar op 19 oktober 2010 onderzocht en informatie ingewonnen bij de huisarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een chronische pijnstoornis, gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening met lumbale discopathie en adipositas. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2010.
1.2. Op 17 januari 2011 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat appellante geschikt is voor een aantal gangbare functies, waarvan de loonwaarde, afgezet tegen het voor appellante in aanmerking te nemen maatmaninkomen, tot de conclusie heeft geleid dat appellante geen verlies aan verdiencapaciteit heeft. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 december 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Nadat appellante tegen het besluit van 18 januari 2011 bezwaar had gemaakt, heeft het Uwv aan appellante bij brief van 25 maart 2011 een rapport van 16 maart 2011 doen toekomen, waarin de arbeidskundige te kennen geeft dat de voor appellante geselecteerde functie schadecorrespondent (Sbc-code 516080) komt te vervallen, omdat deze functie een eindejaars-deadline-periode van oktober tot februari kent, die leidt tot een overschrijding van de voor appellante aangenomen beperking op onderdeel 1.9.7 van de FML (aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken).
1.4. Op 25 mei 2011 heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangevuld met een lichte beperking voor het zitten tijdens het werk. De in de FML opgenomen beperkingen in het persoonlijk functioneren kunnen als een voldoende weergave van de depressieve stoornis van appellante worden beschouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van een additionele beperking in werktijden op energetische of preventieve gronden.
1.5. Op basis van de FML van 25 mei 2011 heeft een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv op 19 juli 2011 geconcludeerd dat appellante geschikt moet worden geacht voor een viertal functies, waaronder de eerder verworpen functie schadecorrespondent. In verband met het feit dat appellante op het moment van haar ziekmelding op 22 december 2008 geen loondervingsuitkering genoot en langer dan twee jaar arbeidsongeschikt was geweest, heeft de bezwaararbeidsdeskundige het maatmaninkomen, in afwijking van de primaire arbeidsdeskundige, vastgesteld op basis van het bruto wettelijk minimumloon, inclusief emolumenten. Gelet op de aan de hand van de mediane loonwaarde van de vier geselecteerde functies vastgestelde verdiencapaciteit in relatie tot het maatmaninkomen heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante geen verlies van verdienvermogen heeft. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 20 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet is gebleken van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv dat er geen indicatie is voor een urenbeperking, onderschreven. Mede gelet op de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting op de signaleringen bij deze functies, deelt de rechtbank het standpunt van het Uwv dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, inclusief de schadecorrespondent, geschikt voor appellante zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de functie schadecorrespondent vanwege de omstandigheid dat rekenen tot de werkzaamheden behoort, voor appellante ongeschikt zou zijn. Gelet op het in het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 januari 2011 beschreven arbeidsverleden van appellante en haar werkervaring acht de rechtbank aannemelijk dat zij aan de gestelde eisen ten aanzien van rekenen in deze functie voldoet. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te veronderstellen dat de geselecteerde functies niet bereikbaar zouden zijn voor appellante. Appellante is in aanmerking gebracht voor gebruik van een regiotaxi en hiermee wordt zij in staat geacht de werkplek te bereiken.
3.
In hoger beroep heeft appellante de al in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Meer in het bijzonder heeft appellante betoogd dat het Uwv haar psychische beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van haar lichamelijke beperkingen heeft appellante nog diverse brieven van haar huisarts overgelegd. Voorts heeft zij betoogd dat het Uwv gelet op haar beperkingen ten onrechte de functies schadecorrespondent en snackbereider aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. De functie schadecorrespondent acht zij ook in verband met de daaraan gestelde opleidingseisen ongeschikt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet gebleken is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Meer in het bijzonder is de Raad van oordeel dat het Uwv de psychische beperkingen van appellante niet heeft onderschat. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bij appellante vastgestelde dysthyme stoornis geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking. De Raad is met de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft de medische onderbouwing van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.2.
De Raad kan zich voorts verenigen met het oordeel van de rechtbank dat appellante geschikt is voor de voor haar geselecteerde functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), snackbereider (Sbc-code 111071) en archiefmedewerker (Sbc-code 315130). Of de functie schadecorrespondent (Sbc-code 516080) passend is kan in het midden blijven, omdat ook bij het vervallen van die functie er nog drie voor appellante geschikte functies overblijven, waarvan de loonwaarde onveranderd leidt tot het oordeel dat appellante op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
4.4.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.P. Ketting
sg