ECLI:NL:CRVB:2014:872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
13-56 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van een koelkast

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 10 maart 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een koelkast. Deze kosten waren echter al op 28 februari 2008 door de appellant betaald. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd gevraagd, al vóór de aanvraag waren gemaakt. Het college hanteert een beleid waarbij bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, zoals een koelkast, slechts kan worden verstrekt als de aanvraag vooraf is ingediend, met uitzondering van bijzondere individuele situaties.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de eis om vooraf een aanvraag in te dienen onredelijk is, omdat het niet te voorzien is wanneer een koelkast stuk gaat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand, omdat hij al had voorzien in de kosten van de koelkast voordat hij de aanvraag indiende. De Raad heeft bevestigd dat het beleid van het college, dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen slechts één keer in de tien jaar verstrekt, op consistente wijze is toegepast.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant geen doel treft en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2014.

Uitspraak

13/56 WWB
Datum uitspraak: 18 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
30 november 2012, 12/2637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft op 10 maart 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een koelkast. Deze kosten zijn op 28 februari 2008 door appellant betaald.
1.3.
Bij besluit van 1 mei 2012, gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2012 (bestreden besluit), is de aanvraag afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand omdat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd voor de aanvraag zijn gemaakt en voldaan. Ook op grond van het door het college gevoerde buitenwettelijke begunstigende beleid, op grond waarvan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen één keer per tien jaar kan worden verstrekt, dient een aanvraag vooraf te worden ingediend. Slechts in bijzondere individuele situaties kan hiervan worden afgeweken maar hiervan is volgens het college niet gebleken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Op grond van artikel 16 van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (RBBU) kan bijzondere bijstand worden verleend voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. De kosten hiervan worden één keer per tien jaar vergoed. De eis dat eerst een aanvraag wordt ingediend voordat tot de aanschaf wordt overgegaan, is volgens appellant onredelijk omdat niet vooraf kan worden voorzien dat een koelkast stuk gaat. Aan de overige eisen van de RBBU heeft hij wel voldaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende omstandigheden noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Vaststaat dat appellant de koelkast op 28 februari 2008 heeft gekocht en betaald. Ten tijde van de aanvraag op 10 maart 2012 was dus al voorzien in de kosten van de koelkast.
Dit betekent dat appellant, gelet op artikel 35, eerste lid, van de WWB, gelezen in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan een juiste toepassing van de wettelijke bepalingen in dit geval geen recht op bijstand kan worden ontleend.
4.3.
Het college voert blijkens de RBBU - met betrekking tot de toepassing van artikel 35, eerste lid, in verbinding met de artikelen 43 en 44 van de WWB - het beleid dat op grond artikel 16, eerste lid, van de RBBU bijzondere bijstand kan worden verleend voor duurzame gebruiksgoederen, te weten: wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en een matras. In het tweede lid van artikel 16 is bepaald dat bijstand voor een duurzaam gebruiksgoed slechts één keer in de tien jaar wordt verstrekt.
4.4.
Het in 4.3 omschreven beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, voor zover op grond daarvan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Bij de uitvoering van dit beleid hanteert het college de richtlijn dat bijzondere bijstand vooraf moet worden aangevraagd, waarvan alleen in bijzondere individuele situaties kan worden afgeweken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Hiervan uitgaande moet worden vastgesteld dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het gevoerde beleid.
4.5.
Appellant heeft nog betoogd dat de eis dat een aanvraag voor de vervanging van een koelkast vooraf dient te worden gedaan niet redelijk is, omdat niet voorzienbaar is wanneer een koelkast stuk gaat. Appellant kan in dit betoog niet worden gevolgd. De Raad heeft immers al vaker geoordeeld dat bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid, gelet op het in 4.4 aangeduide toetsingskader, de vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2297) niet aan de orde is. De bestuursrechter kan dus niet treden in de beoordeling van de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen die afwijking van buitenwettelijk begunstigend beleid rechtvaardigen.
4.6.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) A.C. Oomkens

HD