ECLI:NL:CRVB:2014:888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
12-926 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WGA-vervolguitkering met ingang van 18 juni 2011 had vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht naar de beperkingen van appellante en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid correct was. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat het Uwv de medische situatie van appellante niet onjuist had ingeschat. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te leveren in hoger beroep.

Uitspraak

12/926 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
3 februari 2012, 11/1589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 5 februari 2014, alwaar niemand is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 3 september 2007 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij voor
een periode van 1 juni 2007 tot 13 juni 2009 recht heeft op een loongerelateerde uitkering (LGU) ingevolge de WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64%; de bruto uitkering per maand (exclusief vakantiegeld) bedraagt € 1.626,25. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 15 mei 2008 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Bij besluit van 8 april 2009 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 13 juni 2009 wordt beëindigd en dat appellante vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit heeft geen invloed op de hoogte van de uitkering.
1.3. Het Uwv heeft geconstateerd dat het besluit van 8 april 2009 op onjuiste gronden berust. Bij besluit van 18 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 13 juni 2009 recht heeft op een WGA-vervolguitkering maar dat de wijziging van haar uitkering eerst ingaat per 18 juni 2011. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%. De bruto uitkering is bepaald op € 598,34 per maand (exclusief vakantiegeld).
1.4. Het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2011 is bij besluit van 7 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige na dossierstudie en eigen verricht onderzoek een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hebben opgesteld. Op grond van geduide functies is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 63,82%. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich - eveneens na dossierstudie en eigen verricht onderzoek - bij deze conclusie aangesloten. Er zijn geen aanknopingspunten te vinden dat het besluit en het medisch onderzoek naar de klachten en beperkingen op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden dan wel dat niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de gezondheidstoestand in de beoordeling zijn betrokken. Anders dan appellante is de rechtbank voorts van oordeel dat het feit dat verweerder de behandelend arts,
dr. R.J. Stokroos, niet heeft gecontacteerd, niet tot een andere slotsom kan leiden. Dit temeer nu uit de overlegde stukken blijkt dat voornoemde verzekeringsartsen de brief van Stokroos van 13 december 2005 hebben bestudeerd en appellante zelf tijdens de door de bezwaarverzekeringsarts afgenomen anamnese van 30 augustus 2011 heeft verklaard dat Stokroos heeft aangegeven dat appellantes medische situatie sinds 2005 ongewijzigd is.
Nu appellante voorts geen nadere andersluidende medische gegevens heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de arbeidsongeschiktheid van appellante heeft bepaald naar de klasse 55 tot 65% en zodoende terecht appellante met ingang van 18 juni 2011 een WGA-vervolguitkering heeft toegekend ter hoogte van € 598,34 bruto per maand.
3.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv haar medische beperkingen niet juist heeft ingeschat. Haar klachten zijn toegenomen en zij kan enkel in volledige stilte en half verduisterd enigszins functioneren.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen, als weergegeven in de aangevallen uitspraak, oordeelt de Raad dat er geen reden is om tot het oordeel te komen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of nieuwe medische stukken ingediend. Het onderzoek naar de beperkingen van appellante heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden, met de te objectiveren beperkingen van appellante is rekening gehouden en uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend.
5.
Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
sg