ECLI:NL:CRVB:2014:893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
13-3024 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 19 maart 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/3024 ZW. Het hoger beroep was ingesteld door appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 118,- heeft betaald, ondanks herhaalde waarschuwingen en de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen. De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld om het griffierecht uiterlijk 21 november 2013 te voldoen, maar appellante heeft dit niet gedaan. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 maart 2014
13/3024 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013, 12/9483
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 12 juni 2013 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 118,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 15 juli 2013 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Appellante heeft bij brief van 4 september 2013 de Raad meegedeeld dat zij vanwege haar financiële situatie het griffierecht in twee termijnen wil betalen.
De Raad heeft appellante hierop bij aangetekende brief van 11 oktober 2013 meegedeeld dat de Awb niet voorziet in de mogelijkheid om het griffierecht in twee termijnen te betalen en heeft hij appellante een ruimere termijn gegund voor het betalen van het griffierecht. Appellante is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht uiterlijk 21 november 2013 te voldoen. Daarbij is appellante erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig betaald is, appellante er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Bij brief, bij de Raad op 30 januari 2014 binnengekomen, deelt appellante mee dat zij het griffierecht niet kan betalen in verband met haar financiële situatie. De Raad heeft bij brief van 4 februari 2014 appellante meegedeeld dat de Awb niet in de mogelijkheid voorziet van vermindering of vrijstelling van het griffierecht. Appellante is in de gelegenheid gesteld om bijzondere bijstand aan te vragen bij het college van burgemeester en wethouders van haar woonplaats voor het betalen van het griffierecht en dat binnen twee weken aan de Raad mee te delen.
Appellante heeft daarop niet geantwoord.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

TM