ECLI:NL:CRVB:2014:894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
12-6547 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Gürses, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had in een besluit van 30 maart 2011 vastgesteld dat appellante per 4 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar aanvraag afgewezen. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 23 december 2011 door het Uwv gehandhaafd, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onjuist of onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond dat de Functionele Mogelijkhedenlijst correct was ingevuld en dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. Appellante was het niet eens met deze beslissing en herhaalde in hoger beroep haar bezwaren, waarbij zij stelde dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie en dat er discrepanties waren tussen de bevindingen van haar behandelaars en die van de verzekeringsartsen.

De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De Raad bevestigde de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de juistheid van het medisch onderzoek. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

12/6547 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 oktober 2012, 12/512 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Namens appellante is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het Uwv geweigerd appellante per 4 maart 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2. Bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2011 ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onjuist of onzorgvuldig is geweest. De Functionele Mogelijkhedenlijst is op juiste wijze ingevuld en met de geobjectiveerde beperkingen van appellante is in voldoende mate rekening gehouden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alle geduide functies geschikt zijn maar dat er voldoende functies zijn die appellante ondanks haar beperkingen kan verrichten. De rechtbank heeft dat standpunt met verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onderschreven. De rechtbank heeft tot slot geen aanleiding gezien om, zoals appellante had verzocht, een deskundige te benoemen, aangezien zij niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling.
2.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van het beroep herhaald. Zij blijft van mening dat de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. De rapporten van haar behandelaars en medisch adviseur zijn door de bezwaarverzekeringsarts niet volledig meegenomen en de rechtbank heeft ten onrechte haar stellingen gepasseerd. Er is een forse discrepantie tussen de bevindingen van haar behandelaars en de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Zij kan haar linkerarm nagenoeg niet gebruiken en dat brengt ook stress met zich mee. Er had een urenbeperking aangenomen moeten worden. De geduide functies zijn niet passend. Appellante verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van de gronden van het beroep. Appellante heeft geen andere gezichtspunten aangevoerd of haar stellingen met objectieve medische stukken onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak. De Raad verwijst naar de overwegingen van die uitspraak en maakt deze tot de zijne.
3.3.
De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van
21 november 2011 op basis van dossier onderzoek, informatie van de behandeld sector en eigen onderzoek toereikend gemotiveerd dat een voltijds baan juist raadzaam is. Appellante heeft niet met objectieve medische stukken aannemelijk gemaakt dat een urenbeperking wel geïndiceerd is en de ter zitting gedane verklaringen omtrent de opstartproblemen in de ochtend kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden.
3.4.
Voor het benoemen van een deskundige ziet de Raad geen aanleiding. De daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van het medisch onderzoek ontbreekt.
4.
Uit 3.2 tot en met 3.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2013.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
IvR