ECLI:NL:CRVB:2014:896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
13-3169 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen beperkingen in WAO-uitkering na intrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was sinds 21 januari 1999 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv had haar WAO-uitkering in 2007 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft sindsdien meerdere keren verzocht om herkeuring, maar deze verzoeken zijn steeds afgewezen.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen toegenomen beperkingen waren op 26 januari 2011. De Raad heeft de argumenten van appellante en het rapport van de psychiater G.A. de Boer in overweging genomen. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor toegenomen beperkingen en dat de medische situatie van appellante niet is veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De Raad volgt de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met D. Heeremans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.

Uitspraak

13/3169 WAO
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 mei 2013, 12/1094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.J. van Geffen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning. Tevens was aanwezig M. Cortes, tolk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 12,5 uur per week. Op
21 januari 1999 is ze uitgevallen vanwege psychische klachten. Per einde wachttijd heeft het Uwv haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1.2. Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering per 9 april 2007 ingetrokken, omdat appellante per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht. Dit besluit staat rechtens vast.
1.3. Op 10 april 2007 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 14 oktober 2008 is dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 juli 2009 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van 16 juli 2009 is ongegrond verklaard en deze uitspraak is in hoger beroep door de Raad bevestigd.
1.4. Op 8 juni 2010 heeft appellante verzocht om een herkeuring met betrekking tot haar WAO. Bij besluit van 12 juli 2010 is de gevraagde WAO-uitkering afgewezen. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
2.1. Op 26 januari 2011 heeft appellante opnieuw verzocht om een herkeuring in verband met een verslechterde medische situatie.
2.2. Bij besluit van 7 maart 2011 heeft het Uwv geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen wegens het ontbreken van de voor de beoordeling benodigde gegevens.
2.3. Bij besluit van 15 februari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 7 maart 2011 - onder een gewijzigde grondslag - ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie opgevraagd en is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering.
3.1. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ter zitting van de rechtbank op 21 juni 2012 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en aan appellante de mogelijkheid geboden om een rapport van psychiater G.A. de Boer in te brengen. De Boer heeft appellante onderzocht en op 4 april 2013 van zijn bevindingen schriftelijk verslag uitgebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 25 april 2013 in het expertise rapport van De Boer geen aanleiding gezien om op medische gronden een andere beslissing te nemen.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts wordt gevolgd in zijn conclusies, zoals weergegeven in zijn rapporten van 29 december 2011 en 25 april 2013, dat onvoldoende is gebleken dat bij appellante op de in geding zijnde datum van 26 januari 2011 sprake was van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak. Terecht is geweigerd appellante op grond van artikel 43a van de WAO een uitkering toe te kennen en is er geen aanleiding het verzoek om een deskundige te benoemen in te willigen.
4.
Appellante heeft zich niet kunnen verenigen met de ongegrondverklaring van het beroep. In hoger beroep heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat er met ingang van 26 januari 2011 sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak. Uit het rapport van de door appellante ingeschakelde deskundige blijkt onmiskenbaar dat er sprake is van toegenomen beperkingen. Niet inzichtelijk is waarom de rechtbank heeft overwogen dat de motivering van de psychiater onvoldoende is. Het betreft een deugdelijk en zorgvuldig gemotiveerd rapport. Appellante is zwakbegaafd. Daarmee is onvoldoende rekening gehouden.
5.1.
De Raad overweegt als volgt.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat niet is gebleken dat er met ingang van
26 januari 2011 sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak. Appellante heeft verwezen naar het rapport van De Boer. Hierin ziet de Raad - met de rechtbank - onvoldoende gegevens voor het standpunt dat er sprake is van toegenomen beperkingen. Hierbij acht de Raad van belang dat De Boer heeft aangegeven dat de medische situatie van appellante ten tijde van zijn onderzoek (maart 2013) niet verschilt van de situatie in januari 2011 en in 2009 (expertise psychiater Hassing). Uit het rapport van De Boer, noch uit andere medische stukken blijkt dat appellante op 26 januari 2011 meer beperkingen had.
5.3.
De Raad is voorts van oordeel dat er uit de voorhanden medische informatie onvoldoende indicaties naar voren komen voor zwakbegaafdheid. Psychiater dr. W.H. Lionarons schat blijkens zijn brief van 21 juni 2012 dat er sprake is van zwakbegaafdheid, maar hieraan wordt geen doorslaggevende betekenis toegekend nu de overige rapporten geen ondersteuning bieden voor dat standpunt en dit ook niet kan worden afgeleid uit de informatie over de genoten schoolopleiding.
6.
Uit 5.2 en 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu het hoger beroep niet slaagt, moet het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade worden afgewezen.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans

JL