ECLI:NL:CRVB:2014:923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellante, die sinds 28 september 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na meldingen dat appellante samenwoonde met de vader van haar kinderen, D. [S.]. Na een onderzoek door het team Handhaving van de gemeente Utrecht, waarin onder andere observaties en een huisbezoek zijn verricht, concludeerde het college dat appellante en [S.] een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 2 december 2011.
De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante en [S.] hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De Raad wees erop dat de inlichtingenverplichting van appellante was geschonden, omdat zij geen melding had gemaakt van de gezamenlijke huishouding.
De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat er geen sprake was van rechtsverwerking, ondanks eerdere onderzoeken naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.