Uitspraak
V.A.R. Kali.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 18 maart 2009 ziek meldde met rugklachten, ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv stelde op 14 februari 2011 vast dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 40,13% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet te licht hadden ingeschat.
In hoger beroep hield appellant vol dat hij niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. Hij betoogde dat het rapport van medisch adviseur J.F.G.M. Thissen, dat tot een andere conclusie kwam, meer gewicht moest krijgen. Appellant stelde dat hij geregeld van houding moest wisselen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het rapport van Thissen onvoldoende gewicht in de schaal legde om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende gemotiveerd waarom hij de conclusies van Thissen niet deelde.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier M.M. Spaans, op 14 maart 2014.