ECLI:NL:CRVB:2014:948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
12-5667 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor loongerelateerde WGA-uitkering na rugklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 18 maart 2009 ziek meldde met rugklachten, ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv stelde op 14 februari 2011 vast dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 40,13% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet te licht hadden ingeschat.

In hoger beroep hield appellant vol dat hij niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. Hij betoogde dat het rapport van medisch adviseur J.F.G.M. Thissen, dat tot een andere conclusie kwam, meer gewicht moest krijgen. Appellant stelde dat hij geregeld van houding moest wisselen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het rapport van Thissen onvoldoende gewicht in de schaal legde om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende gemotiveerd waarom hij de conclusies van Thissen niet deelde.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier M.M. Spaans, op 14 maart 2014.

Uitspraak

12/5667 WIA
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
14 september 2012, 11/2957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ketelaars. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als puntlasser, heeft zich op 18 maart 2009 ziek gemeld met rugklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 14 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang 16 maart 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vastgesteld dat appellant 40,13% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 22 juli 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet te licht hebben ingeschat. Zij heeft daarbij betrokken dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant heeft vastgesteld na dossieronderzoek, het afnemen van een anamnese en eigen onderzoek. Bij zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts verder de door hem bij revalidatiearts J.W.E. Verlouw opgevraagde informatie betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft, rekening houdend met de informatie van de revalidatiearts, de neuroloog en de orthopedisch chirurg, het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven. Hij heeft daartoe overwogen dat met de gevolgen van de rugafwijking bij appellant rekening is gehouden door de fysieke belasting fors te beperken. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder toegelicht dat de klachten van appellant aan de sacrale regio (heiligbeentje) gelet op het ontbreken van afwijkingen op de MRI medisch niet objectiveerbaar zijn, dat enige belasting geen weefselschade tot gevolg zal hebben en dat met de vastgestelde beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan deze klachten. De rechtbank heeft deze motivering toereikend en inzichtelijk geacht. Zij heeft in het namens appellant ingebrachte rapport van medisch adviseur J.F.G.M. Thissen geen argumenten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat Thissen appellant niet heeft onderzocht noch op het spreekuur heeft gezien en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de conclusies van Thissen niet deelt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De rechtbank acht appellant geschikt de voor hem, in beroep, geselecteerde functies te vervullen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat hij niet in staat is werkzaamheden te verrichten. Hij betoogt dat de omstandigheid dat Thissen hem niet zelf heeft onderzocht niet maakt dat er aan zijn rapport minder gewicht dient te worden toegekend. Thissen is op basis van dezelfde medische gegevens als het Uwv tot een andere beoordeling gekomen. Appellant benadrukt dat Thissen het rusten overdag als medisch noodzakelijk beschouwt en mede op die grond een energetische beperking heeft vastgesteld. Appellant stelt dat hij, gegeven de omstandigheid dat hij geregeld van houding moet kunnen wisselen, de geselecteerde functies niet kan verrichten omdat daarin sprake is van een duurbelasting. Appellant verzoekt de Raad een onderzoek in te stellen door een deskundige.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het rapport van Thissen onvoldoende gewicht in de schaal legt om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Thissen heeft zich voor zijn beoordeling gebaseerd op dossieronderzoek en heeft appellant niet persoonlijk gezien of onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van 6 december 2011 inzichtelijk toegelicht dat beeldvormend onderzoek, zoals röntgenfoto’s en verslagen van collega’s, onvoldoende is om een belastbaarheid te bepalen. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom hij de conclusies van Thissen niet deelt. De bezwaarverzekeringsarts rapporteert op 6 december 2011 dat gelet op een goede restfunctie van de linkerkamer van het hart en het feit dat appellant vanwege zijn rugklachten fors beperkt wordt geacht voor lichamelijk inspanningsvermogen, er geen argumenten zijn om energetische beperkingen vast te stellen. Het hart en het vaatstelsel van appellant worden onder deze omstandigheden niet overbelast. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts toegelicht dat er geen medische noodzaak bestaat voor de, door pijnklachten ingegeven, rustbehoefte van appellant overdag. Naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts is er sprake van gewenning en deconditionering. Appellant handelt, zoals ook in het rapport van Thissen is beschreven, naar de pijn, hetgeen volgens de bezwaarverzekeringsarts de pijnklachten ook voor een deel kan onderhouden. De Raad onderschrijft deze beschouwingen van de bezwaarverzekeringsarts. Appellant heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat zijn beperkingen zijn onderschat. In het voorgaande ligt besloten dat geen aanleiding bestaat tot benoeming van een onafhankelijk medisch deskundige, zoals door appellant wordt voorgestaan.
4.2.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de door de bezwaararbeidsdeskundige in beroep geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.M. Spaans

NW