ECLI:NL:CRVB:2015:1038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale verdragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die met haar gezin in Nederland verblijft zonder geldige verblijfsvergunning. Appellante, die in 2001 uit Azerbeidzjan is gevlucht, had eerder een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, maar deze werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op grond van het feit dat zij niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De Svb handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er ruimte moet zijn voor een individuele afweging, waarbij de normen uit mensenrechtenverdragen in acht genomen moeten worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen en dat er geen grond is om haar uit te sluiten van de verzekering voor de AKW op basis van internationale verdragen. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in samenhang met artikel 14 van het EVRM werd verworpen, omdat er geen schrijnende omstandigheden zijn aangetoond die zouden leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel.
De Raad heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit van de Svb in stand werd gelaten, bevestigd dient te worden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.