ECLI:NL:CRVB:2015:1038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-2651 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale verdragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die met haar gezin in Nederland verblijft zonder geldige verblijfsvergunning. Appellante, die in 2001 uit Azerbeidzjan is gevlucht, had eerder een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, maar deze werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op grond van het feit dat zij niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De Svb handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er ruimte moet zijn voor een individuele afweging, waarbij de normen uit mensenrechtenverdragen in acht genomen moeten worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen en dat er geen grond is om haar uit te sluiten van de verzekering voor de AKW op basis van internationale verdragen. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in samenhang met artikel 14 van het EVRM werd verworpen, omdat er geen schrijnende omstandigheden zijn aangetoond die zouden leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel.

De Raad heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit van de Svb in stand werd gelaten, bevestigd dient te worden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

13/2651 AKW
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 april 2013, 12/3151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante en haar echtgenoot zijn in 2001 gevlucht uit Azerbeidjan. Hun drie kinderen zijn in 2001, 2003 en 2008 in Nederland geboren. Verschillende verzoeken om een verblijfsvergunning zijn afgewezen. Het gezin werd ten tijde in geding geholpen door de gemeente Delft op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Hierdoor kreeg het gezin onderdak en maandelijks wat geld.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2011 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag van 7 juli 2011 ten behoeve van de kinderen afgewezen omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft en daarom niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 22 juli 2011 gehandhaafd en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat er wel ruimte moet blijven voor een individuele afweging. Hierbij is er op gewezen dat de normen in de mensenrechtenverdragen en ook de normen uit andere verdragen die relevant zijn in de individuele gevallen getoetst moeten worden. In dat verband is er nog op gewezen dat de gemachtigde van appellante en haar kantoorgenoten een klacht hebben ingediend bij het Human Rights Committee
(VN-Mensenrechtencomité) te Genève.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2010 tot en met het derde kwartaal van 2011.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. In die uitspraak heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012, overwogen dat het beroep op artikel 8 van het EVRM in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan slagen. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. In het kader van de toetsing aan het discriminatieverbod kan ook het beroep op de diverse andere verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), gezien het arrest van de Hoge Raad niet tot een andere uitkomst leiden (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2492). Ook hetgeen door de gemachtigde in de klacht aan het VN-Mensenrechtencomité naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De in 4.2 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Nu uit het voorgaande volgt dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag in de periode in geding, is er geen aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

HD