ECLI:NL:CRVB:2015:1045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-1082 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1996 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt is. Aanvankelijk was haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%, maar na een heronderzoek in 2008 werd dit verlaagd naar 55 tot 65%. In 2011 trok het Uwv haar uitkering in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat en dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies uit te oefenen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de beperkingen van appellante zorgvuldig zijn vastgesteld en dat er geen nieuwe medische informatie is die haar standpunt ondersteunt. De Raad concludeerde dat appellante in staat is de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies, en dat het Uwv op voldoende wijze de herziening van de uitkering heeft gemotiveerd. De uitspraak werd gedaan op 3 april 2015.

Uitspraak

13/1082 WAO
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 februari 2013, 12/3037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. C.J. Driessen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 11 april 1996 is appellante wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werk als productiemedewerkster in een kippenverwerkingsbedrijf. Per einde wachttijd is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een heronderzoek is de WAO-uitkering van appellante bij besluit van 8 oktober 2008 met ingang van 9 december 2008 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Aan dit besluit ligt onder andere een expertise van zenuwarts C.J.F. Kemperman ten grondslag. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 3 april 2009 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt onder andere een expertise van psychiater P. Notten ten grondslag waarvan de bevindingen overeenstemmen met die van Kemperman. Met de uitspraak van de Raad van
14 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0934, is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek in 2011 heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2011 de WAO-uitkering van appellante met ingang van
3 januari 2012 ingetrokken onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Volgens de verzekeringsarts is uit zijn onderzoek komen vast te staan dat de situatie van appellante is verbeterd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 20 september 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gegrond verklaard. Het besluit van
2 november 2011 is herroepen en de WAO-uitkering van appellante is per 3 januari 2012 onveranderd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Tevens is met ingang van 24 september 2012 de WAO-uitkering herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat onvoldoende is onderbouwd dat de psychische toestand van appellante verbeterd zou zijn ten opzichte van de situatie zoals beschreven bij de schatting in 2008. Voor dat standpunt zijn geen objectieve medische gegevens aanwezig. De ontvangen informatie van de appellante nu behandelend psychiater P.H.M. van Dongen is in lijn met de bevindingen bij eerdere expertises. Appellante is gebaat bij een gestructureerde daginvulling. Zij moet in staat worden geacht tot het verrichten van eenvoudige en overzichtelijke taken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast en onder andere weer een urenbeperking aangenomen tot 6 uren per dag en 30 uren per week. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe, voor appellante geschikte functies geselecteerd en aan de schatting ten grondslag gelegd. Met deze functies kan appellante een inkomen verwerven dat leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 48,54%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de beschikbare medische gegevens van oordeel dat de beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit niet zijn onderschat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij gewezen op een schrijven van haar behandelend psychiater Van Dongen. Voorts is appellante niet in staat om de voor haar geselecteerde functies uit te oefenen. Ten slotte heeft zij verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit niet zijn onderschat. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat deze beperkingen zijn vastgesteld op basis van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de informatie van psychiater Van Dongen geen aanleiding geeft om haar meer of verdergaand beperkt te achten. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de subjectieve klachtenbeleving van appellante geen toereikende grondslag vormt voor het oordeel dat haar beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Ook in hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie ingebracht welke een onderbouwing geeft van haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen heeft onderschat. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, moet appellante in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen. Appellante voldoet aan het in deze functies gevraagde opleidingsniveau. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante niet in staat is de (interne) opleiding te volgen en voltooien die bij enkele van deze functies gevraagd wordt.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat zij appellante niet kan volgen in haar stelling dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende gedingstukken op voldoende inzichtelijke wijze de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gemotiveerd. Nu het Uwv bij het bestreden besluit de herziening van de uitkering per 24 september 2012 heeft doen ingaan, valt evenmin in te zien dat dat besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM