ECLI:NL:CRVB:2015:1067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6136 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een computer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een computer door een betrokkene die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, omdat niet was aangetoond dat de kosten voor de computer noodzakelijk waren. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten, maar het college ging in hoger beroep tegen deze proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het college had veroordeeld in de proceskosten, omdat de betrokkene zelf de proceshandelingen had verricht zonder inschakeling van een professioneel rechtshulpverlener. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat hij dringend een computer nodig had, en dat de kosten voor de aanschaf van een computer tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren, die uit eigen inkomen moeten worden voldaan. De Raad verwierp ook de stelling van de betrokkene dat hij recht had op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar, omdat het college binnen de wettelijke termijn had beslist.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de proceskosten, en het beroep tegen het besluit van 12 december 2013 werd ongegrond verklaard. De Raad benadrukte dat de betrokkene gebruik kon maken van computers in openbare gelegenheden, wat een tijdelijke oplossing bood voor zijn situatie.

Uitspraak

13/6136 WWB en 14/1888 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 oktober 2013, 13/4807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 7 april 2015
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 12 december 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/4148 WWB en 14/1365 WWB, plaatsgevonden op 24 februari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Schuurman. Betrokkene is verschenen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving ten tijde in geding bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft op 4 december 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van aanschaf van een computer. Bij besluit van 21 december 2012 heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 6 mei 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 december 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat de kosten voor de aanschaf van de computer zich niet daadwerkelijk voordoen.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant binnen acht weken na de datum van verzending van haar uitspraak opnieuw beslist op het bezwaarschrift van betrokkene met inachtneming van het bepaalde in haar uitspraak.
2.2.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant met het bestreden besluit de afwijzingsgrondslag heeft gewijzigd, terwijl hij betrokkene niet de mogelijkheid heeft geboden om alsnog een koopcontract voor een computer af te sluiten en dit over te leggen ten bewijze dat de kosten zich daadwerkelijk voordoen. Appellant had betrokkene daartoe wel in de gelegenheid moeten stellen.
2.3.
De rechtbank heeft appellant veroordeeld in de proceskosten die betrokkene in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn vastgesteld op € 944,-.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank appellant in de proceskosten van betrokkene heeft veroordeeld.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 12 december 2013 (nader besluit) het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat niet is gebleken dat de aanschaf van een computer voor betrokkene noodzakelijk is. Het nader besluit wordt met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling in hoger beroep betrokken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.
Appellant stelt dat hij door de rechtbank ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in beroep.
5.1.1.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.1.2.
Ingevolge artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.1.3.
In dit geval heeft betrokkene zelf de voorkomende proceshandelingen verricht zonder kenbare inschakeling van een professioneel rechtshulpverlener, zodat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2.
Uit 5.1 tot en met 5.1.3 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt voor zover de rechtbank appellant heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in beroep. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient daarom te worden vernietigd.
Het nadere besluit
5.3.
De Raad is met appellant van oordeel dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toentertijd op korte termijn over een eigen computer diende te beschikken. In beginsel behoren kosten als deze tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die ieder uit het eigen inkomen dient te voldoen, hetzij door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. De urgente noodzaak van de onverwijlde aanschaf van een eigen computer heeft betrokkene niet aannemelijk gemaakt. Betrokkene kan zo nodig in beginsel immers gebruik (blijven) maken van een computer in een openbare gelegenheid als een bibliotheek of internetcafé. Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld biedt deze mogelijkheid in ieder geval tijdelijk een toereikende voorziening voor personen als betrokkene (uitspraken 2 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6935, en 8 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1960).
5.4.
Betrokkene heeft nog aangevoerd dat openbare gelegenheden beperkte openingstijden kennen, dat de hygiëne er te wensen over laat en dat hij niet verplicht wil worden tot het doen van uitgaven aan ondernemers waar hij niet zelf voor kiest. De Raad ziet hierin, wat daarvan ook zij, geen grond voor een ander oordeel. Daarvoor bestaat te minder aanleiding nu betrokkene ten tijde in geding niet verstoken was van andere communicatiemiddelen en hij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij in incidentele gevallen geen gebruik zou kunnen maken van een computer van een particuliere derde.
5.5.
Betrokkene kan evenmin worden gevolgd in zijn stelling dat appellant ten onrechte heeft nagelaten om, overeenkomstig de aangevallen uitspraak, binnen acht weken na verzending van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en dat hij daarom recht heeft op een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar. Nog daargelaten dat uit artikel 8:106, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb) volgt dat aan het instellen van hoger beroep schorsende werking is verbonden - dit betekent dat appellant niet gehouden was de opdracht van de rechtbank uit te voeren om binnen acht weken na verzending van de aangevallen uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen - heeft het college in het voorliggende geval binnen de overeenkomstig artikel 4:17, derde lid, van de Awb geldende termijn van twee weken na de ingebrekestelling van 5 december 2012 opnieuw beslist op het bezwaar van betrokkene.
5.6.
Uit de overwegingen 5.3 tot en met en 5.5 volgt dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond dient te worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 december 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaine

IJ