ECLI:NL:CRVB:2015:1075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-4773 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, zoals een wasmachine, koelkast en fornuis, en voor woninginrichting, waaronder gordijnen en laminaat. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, omdat de kosten tot de algemene noodzakelijke kosten van bestaan zouden behoren en appellante hiervoor had moeten reserveren. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante ten tijde van de aanvraag bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en dat zij eerder langdurigheidstoeslagen had ontvangen. De Raad oordeelde dat appellante niet als dakloze kon worden aangemerkt en niet tot de doelgroepen behoorde waarop het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college van toepassing was. De Raad concludeerde dat appellante had moeten reserveren voor de kosten van de duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting, gezien haar financiële situatie en de omstandigheden rondom haar verhuizing.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat de kosten uit de bijstandsnorm moesten worden voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van reservering voor noodzakelijke kosten en de beoordeling van de individuele situatie van de aanvrager.

Uitspraak

13/4773 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juli 2013, 12/1344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 7 april 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.J.W. Bruinsma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde in geding bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Van 2010 tot en met 2013 heeft appellante jaarlijks een langdurigheidstoeslag ontvangen.
1.2.
Appellante is op 26 mei 2005 bij haar vader gaan wonen in zijn seniorenwoning aan de [adres 1]. Haar vader is op 29 november 2008 verhuisd naar een verzorgingshuis, waarna appellante alleen in zijn woning heeft gewoond en de huur heeft betaald.
1.3.
Op 16 augustus 2011 is appellante verhuisd naar een zelfstandige woning aan de [adres 2].
1.4.
Bij besluit van 22 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van 22 augustus 2011 voor bijzondere bijstand afgewezen. De aanvraag voor duurzame gebruiksgoederen (wasmachine, koelkast en fornuis) is afgewezen op de grond dat de kosten tot de algemene noodzakelijke kosten van bestaan behoren en appellante hiervoor had moeten reserveren. De aanvraag voor woninginrichting (gordijnen, laminaat voor twee kamers en keuken) is afgewezen op de grond dat het een reguliere verhuizing betrof, dat appellante had kunnen reserveren voor de kosten en dat zij niet tot een van de doelgroepen behoorde waarop het buitenwettelijk begunstigend beleid ziet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de duurzame gebruiksgoederen heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een herhaalde aanvraag en niet is gebleken dat sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die kunnen afdoen aan een eerder besluit van 8 oktober 2009, dat op dezelfde kosten zag. Ten aanzien van de woninginrichting heeft de rechtbank overwogen dat appellante voor deze kosten had kunnen reserveren, waarbij in aanmerking wordt genomen dat zij ruim drie jaar bij haar vader heeft ingewoond. Verder is niet gebleken dat appellante onder een van de doelgroepen uit de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2010 (RBBU) valt. In het bijzonder kan zij niet worden aangemerkt als dakloze.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2282), dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
De rechtbank heeft juist geoordeeld dat van zodanige bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake was. Appellante heeft voorafgaande aan haar laatste verhuizing onafgebroken bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% en aan haar is daarnaast meerdere jaren een langdurigheidstoeslag toegekend. Appellante wist bovendien dat de inwoning bij haar vader destijds een tijdelijk karakter had en dat zij na het vertrek van haar vader uit de woning door de verhuurder niet (blijvend) als huurder zou worden geaccepteerd. Vanaf mei 2011, toen het huurcontract werd opgezegd, was in ieder geval duidelijk dat appellante diende te verhuizen. Gelet op deze feiten en omstandigheden had appellante voor de onderhavige kosten kunnen en, in verband met het voorzienbare karakter van de verhuizing ook, dienen te reserveren. Hieraan kan niet afdoen de enkele stelling dat zij geruime tijd “te duur heeft gewoond”. Te minder nu zij blijkbaar, zonder het college daarvan in kennis te stellen, vanaf mei 2011 uit de woning aan de [adres 1] is vertrokken en vanaf dat tijdstip geen aantoonbare (woon)kosten heeft gehad. Het standpunt dat appellante geen geld zou hebben kunnen reserveren als gevolg van PTSS kan evenmin worden gevolgd nu dit niet met objectieve medische gegevens is onderbouwd.
4.5.
Appellante heeft nog betoogd dat zij ten tijde in geding behoorde tot de doelgroep daklozen die opnieuw een woning betrekken, en dus op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2010 (RBBU) aanspraak kon maken op bijzondere bijstand voor de in 4.3 bedoelde kosten. Dit betoog treft geen doel. Vaststaat immers dat appellante ten tijde in geding nog stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, zodat zij reeds hierom niet als dakloze kon worden aangemerkt. Bovendien stond zij ten tijde in geding niet geregistreerd bij een erkende dag- of nachtopvang voor daklozen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaine

IJ