ECLI:NL:CRVB:2015:1076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-2605 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor medische rapportagekosten in verband met vergunningaanvraag voor woninguitbouw

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van een medische rapportage die appellant heeft laten opmaken in het kader van een vergunningaanvraag voor de uitbouw van zijn woning. Appellant, geboren in 1947, ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de rapportage, die vóór de indiening van de aanvraag waren gemaakt en betaald. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet als noodzakelijke kosten onder artikel 35, eerste lid, van de WWB konden worden aangemerkt. Het college stelde dat de WWB en de gemeentelijke beleidsregels zich verzetten tegen bijstandsverlening voor kosten die vóór de aanvraag zijn gemaakt, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van deze regels rechtvaardigden.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de uitbouw en de bijbehorende rapportage niet tot de noodzakelijke kosten van bestaan behoren. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden en gevorderd om wettelijke rente. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de kosten vóór de aanvraag zijn gemaakt en dat er geen reële schuld in dit verband is. De Raad concludeert dat appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de medische rapportagekosten, omdat deze kosten niet noodzakelijk zijn en er geen bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening rechtvaardigen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2605 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 april 2013, 12/1651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 24 februari 2015. Partijen, waarvan appellant met bericht, zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1947, ontving ten tijde in geding bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande en bewoonde de 1e verdieping van de woning op het adres [adres] te [plaatsnaam]. In het kader van een vergunningaanvraag tot uitbouw van de benedenverdieping van deze woning heeft appellant een rapportage door de verzekeringsarts/jurist D.S. Rambocus laten opmaken. Voor de daaraan verbonden kosten (€ 470,05) heeft appellant op 14 juni 2011 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend. De nota dateert van 2 juni 2011 en is, blijkens een handgeschreven aantekening op de nota, op 6 juni 2011 betaald.
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten niet tot de noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden gerekend. Bij besluit van 10 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college, met wijziging van de grondslag, het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2011 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de WWB en de gemeentelijke beleidsregels zich in beginsel verzetten tegen bijstandsverlening voor kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag voor bijzondere bijstand is ingediend. Het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die afwijking van de beleidsregels kunnen rechtvaardigen. Daarbij is mede betrokken dat de kosten van de uitbouw van de benedenverdieping voor de toepassing van de WWB niet noodzakelijk zijn te achten en daar dus ook niet op kunnen worden afgewenteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de kosten van het eventueel realiseren van een uitbouw, en van eventuele bijkomende kosten als de onderhavige, niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gerekend. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat geen aanleiding bestaat, eventueel bij wijze van uitzondering, toch bijzondere bijstand te verlenen omdat de toegankelijkheid van de woning van appellant voldoende is gewaarborgd nu inmiddels aan hem in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een traplift is toegekend. Volgens de rechtbank ontbrak het belang om de overige afwijzingsgronden te beoordelen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en wettelijke rente gevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de kosten waarop de aanvraag ziet vóór de indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand zijn gemaakt en voldaan. Evenmin is gebleken van een reële schuld in dit verband. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4669) moet dus met het college worden vastgesteld dat appellant, gelet op artikel 35, eerste lid, in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de WWB reeds hierom geen recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van de medische rapportage.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant met succes een beroep kan doen op artikel 10, tweede lid, van de gemeentelijke beleidsregels.
4.3.
Artikel 10 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden (beleidsregels), voor zover van belang, luidde ten tijde in geding als volgt:
1. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
2. Van het vorenstaande kan worden afgeweken indien de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen of indien er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken.
(…)
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een medische rapportage, die hij nodig achtte om zijn vergunningaanvraag te onderbouwen, niet had kunnen indienen voordat de kosten werden gemaakt (en betaald). Niet valt in te zien waarom hij niet vooraf contact had kunnen opnemen met het college als bijstandverlenend orgaan om dit aan te kaarten of geen pro forma nota had kunnen indienen.
4.5.
Ook van andere bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de beleidsregels is niet gebleken. Daarbij is van belang dat minst genomen vraagtekens kunnen worden gezet bij de stelling dat de onderhavige kosten, in de zin van bijkomende kosten in het kader van een vergunningaanvraag voor een uitbouw van de benedenverdieping van de woning van appellant, tot de noodzakelijke bestaanskosten van appellant moeten worden gerekend, te meer nu aan appellant blijkbaar in het kader van een aanvraag om een voorziening ingevolge de Wmo een traplift is toegekend om de door hem al bewoonde
1e verdieping beter te kunnen bereiken.
4.6.
Wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, brengt mee dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente, nog daargelaten wat daarvan in dit geval de grondslag zou kunnen zijn, geen ruimte bestaat.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaine

IJ