ECLI:NL:CRVB:2015:1091

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-5948 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om herziening van de WAO-uitkering werd afgewezen. Appellante ontving voorheen een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% vanwege beperkingen aan het houdings- en bewegingsapparaat. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante in de periode van 9 februari 2012 tot 29 maart 2012 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, maar besloot de uitkering per 29 maart 2012 te verlagen naar 15 tot 25%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er sprake was van toegenomen klachten na 29 september 2008, en overhandigde medische stukken ter ondersteuning van haar standpunt. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van appellante niet slaagde, omdat de in geding zijnde datum 29 maart 2012 was en de eerdere uitspraak van de rechtbank niet was aangevochten. De Raad bevestigde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2012 correct waren vastgesteld en dat de door appellante overgelegde stukken geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen.

De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en het Uwv werd opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

13/5948 WAO
Datum uitspraak: 9 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 september 2013, 12/5018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1 .1. Appellante heeft laatstelijk een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% vanwege beperkingen aan het houdings- en bewegingsapparaat.
1.2.
Haar verzoek om herziening van die uitkering per 29 september 2008 is bij besluit van
8 november 2011 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 december 2012 het beroep van appellante tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het in 1.2 genoemde besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante in de periode van
9 februari 2012 tot 29 maart 2012 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. Daarbij is tevens vastgesteld dat met ingang van 29 maart 2012 de WAO-uitkering wordt verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat op en na 29 september 2008 sprake is van toegenomen klachten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante afsprakenkaarten van fysiotherapie Maasboulevard en specialisten van de polikliniek overgelegd, alsmede een (ongedateerde) verwijsbrief voor revalidatiebehandeling van reumatoloog N.M. Basoski van het Maasstad Ziekenhuis in verband met fibromyalgie en een verwijsbrief van 9 januari 2015 voor de GGZ van huisarts A.G.M. Janssen in verband met psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De beroepsgrond dat op 29 september 2008 sprake is van toegenomen klachten, slaagt niet. De in deze zaak in geding zijnde datum betreft 29 maart 2012. De rechtbank heeft onder punt 3 van de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat in de uitspraak van
27 december 2012 de datum 29 september 2008 de in geding zijnde datum was. Tegen die uitspraak heeft appellante geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van
8 november 2011, waarbij het Uwv heeft geweigerd de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 september 2008 te herzien, rechtens onaantastbaar is.
4.2.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in de Funtionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2012 de beperkingen in arbeid van appellante per 29 maart 2012 juist zijn vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 april 2012, 27 september 2012 en 11 februari 2013. In deze rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend toegelicht welke beperkingen per 29 maart 2012 aan de orde zijn, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 juni 2013 voldoende heeft toegelicht dat de door appellante gevolgde revalidatiebehandeling geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. De door appellante in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel, nu de daarin genoemde klachten ofwel reeds bekend waren, ofwel geen betrekking hebben op de datum die in deze zaak in geding is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voor appellante geselecteerde functies van magazijn-, expeditiemedewerker (Sbc 111220), conciërge, huismeester, huisbewaarder
(Sbc 261010) en doktersassistente (Sbc 292041) passend. De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft in zijn rapporten van 23 mei 2012 en 18 december 2014 afdoende gemotiveerd dat de signaleringen in deze functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 maart 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

TM