ECLI:NL:CRVB:2015:1106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van toegenomen klachten na psychische trauma
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 1988 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In 2009 is haar uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante heeft zich in 2011 opnieuw gemeld voor een herziening van haar uitkering, omdat zij stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen door psychische problemen na de moord op haar broer in 2005. Het Uwv heeft echter geweigerd om de uitkering te herzien, omdat uit medisch onderzoek bleek dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de bevindingen van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun oordeel. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte waarde heeft gehecht aan haar verklaring dat er geen verslechtering was ten opzichte van 2009 en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de strekking van het overgelegde proces-verbaal verkeerd heeft geïnterpreteerd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid is aangetoond en dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een deskundigenonderzoek, zoals door appellante is verzocht. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.