ECLI:NL:CRVB:2015:1108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-5770 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die op 16 augustus 2010 uitviel als vrachtautochauffeur vanwege psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hem met ingang van 13 augustus 2012 geen recht op uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de klachten en beperkingen van appellant, en dat er een adequate medische en arbeidskundige grondslag was voor de beslissing van het Uwv.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. De door appellant ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd, en de Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid die door de verzekeringsartsen was aangenomen.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat niet alle medische gegevens waren meegewogen en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Raad oordeelde echter dat de beroepsgronden van appellant niet slagen en dat de rechtbank de relevante overwegingen afdoende had besproken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

13/5770 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013, 13/2093 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Arabaci, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 16 augustus 2010 uitgevallen voor zijn werk als vrachtautochauffeur vanwege psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van
13 augustus 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant ongeschikt is voor de maatgevende arbeid, maar met inachtneming van zijn medische beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geschikt is voor gangbare arbeid. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies passen bij zijn belastbaarheid omdat er sprake is van niet stresserende werkzaamheden waarbij ook de belasting van de schouder binnen de mogelijkheden van appellant blijft. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 11 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 februari 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de verzekeringsarts zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Wat betreft de geclaimde cardiale klachten is, ondanks een toezegging, geen medische informatie verstrekt. Er is geen aanleiding de door de verzekeringsarts aangegeven stoornissen voor onjuist te houden. Daarmee worden de diagnoses ‘8P652 Depressieve episode, matig’ en 8L121 Pijn in bovenste extremiteit: rechterschouder’, bevestigd. Voorts ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen, die naar de aard en omvang passen bij de gestelde medische stoornissen, voor onjuist dan wel onvolledig te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport de arbeidsdeskundige gevolgd en de geduide functies geschikt geacht voor appellant.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank heeft opgemerkt dat de cardiale klachten niet zijn onderbouwd door appellant. Voorts geeft de door appellant in beroep ingebrachte informatie geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover opgemerkt dat de informatie uit Turkije ziet op maart 2013 en niet op de datum in geding. Voorts heeft hij er op gewezen dat met betrekking tot de aard van de problematiek aan de reeds bekende feiten en omstandigheden niets wordt toegevoegd en dat de ingebrachte informatie in wezen niet afwijkt van hetgeen reeds bekend was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen te vinden op grond waarvan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kan worden gevolgd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
2.2.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in de geduide functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft daartoe de geduide functies vergeleken met de FML en daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat niet alle medische gegevens zijn meegenomen dan wel meegewogen. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen. Appellant voert aan dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Verder voert hij aan dat hij een maand is opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. Dit bevestigt dat hij kampt met psychische klachten met psychotische kenmerken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank. De door appellant ingebrachte medische informatie van zijn psychiater uit Turkije was reeds bekend bij de rechtbank en hier is door de rechtbank terecht over opgemerkt dat dit ziet op een datum na de datum in geding. De brief van de behandelend psychiater van de GGZ van 28 november 2013 ziet op de actuele stand van zaken, dus ook na de datum in geding. Daarom kan aan deze informatie evenmin de waarde toegekend worden die appellant hieraan gehecht wenst te zien. Met betrekking tot de brief van 16 oktober 2014 van Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 februari 2015 toegelicht waarom deze brief geen aanleiding geeft om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen, onder meer omdat de brief een behandelplan bevat van ver na de datum in geding. Er is geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de brief van
16 oktober 2014 voor onjuist te houden.
4.3.
In hetgeen hiervoor is overwogen ligt al besloten dat de Raad, evenals de rechtbank, zich over de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor arbeid ten tijde hier in geding voldoende voorgelicht acht en een nader onderzoek door een medisch deskundige, zoals door appellant verzocht, voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk acht.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1, 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W. de Braal
KvR