ECLI:NL:CRVB:2015:112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-2616 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd afgewezen. Appellant, die als machine-operator werkte, viel op 30 oktober 2009 uit met rug- en psychische klachten na een bedrijfsongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 10 februari 2012.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv onderschreef. Appellant voerde aan dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die dit kon onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv juist waren. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere conclusies konden weerleggen.

De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2616 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 april 2013, 12/5107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als machine-operator, toen hij op 30 oktober 2009 uitviel met rug- en psychische klachten na een bedrijfsongeval. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 oktober 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant ongeschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar met inachtneming van zijn medische beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geschikt is voor gangbare arbeid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 10 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 februari 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de FML gehandhaafd kan worden. Bij appellant is sprake van klachten als gevolg van een
posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarmee in de FML rekening is gehouden. Voor het aannemen van meer beperkingen op psychisch vlak ontbreekt de medische grondslag. Zowel bij het onderzoek door de verzekeringsarts als tijdens de hoorzitting waren geen aanwijzingen voor een verminderd concentratievermogen. Op lichamelijk vlak is sprake van chronisch aspecifieke klachten. De aangenomen beperkingen zijn daarbij passend. De buik- en mictieklachten kunnen ook met de van de huisarts verkregen informatie niet worden geobjectiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport een nadere toelichting gegeven op de vaststelling van de maatman en het maatmaninkomen en de zogenoemde signaleringen bij de geselecteerde functies.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te hebben gezien om aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Deze arts heeft in zijn beoordeling de klachten van appellant betrokken alsmede medische informatie uit de behandelend sector. Appellant heeft hiertegenover geen nieuwe medische informatie gesteld. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat geen conclusies kunnen worden verbonden aan de gegrondverklaring door het Uwv van het bezwaar van appellant tegen de hersteldmelding per 26 januari 2012 naar aanleiding van een ziekmelding per
19 december 2011 vanuit de Werkeloosheidswet, waarvoor appellant een uitkering heeft ontvangen op grond van de Ziektewet (ZW). Uit het aan die beslissing ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2012 blijkt dat appellant op de datum van de hersteldmelding in therapie was en dat dat mede aanleiding was om appellant op die datum nog niet hersteld te achten. Daarvan was echter geen sprake op de datum in geding, 27 oktober 2011.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft - onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd - betoogd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Dat hij op
27 oktober 2011, de datum in geding, geen psychiatrische behandeling onderging, betekent niet dat er geen ernstige psychiatrische problematiek aanwezig was. Appellant heeft voorts betoogd dat nu er zo’n korte tijd zit tussen einde wachttijd en toekenning van de ZW-uitkering niet kan worden volgehouden dat de klachten en beperkingen ineens zoveel ernstiger zijn geworden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als de gronden die hij ook al bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische informatie ingebracht die zijn standpunt, dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, ondersteunt. De enkele omstandigheid dat aan appellant uitkering op grond van de ZW is verstrekt, brengt niet met zich dat de beperkingen die eerder in het kader van de Wet WIA zijn aangenomen, onjuist zouden zijn vastgesteld.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul
IvR