ECLI:NL:CRVB:2015:1151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante, die sinds 3 februari 2009 uitgevallen was voor haar werkzaamheden als bejaardenhelpster vanwege psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 1 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten haar zelfredzaamheid ernstig belemmeren. De Raad heeft echter vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 januari 2011. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de FML zorgvuldig is opgesteld en dat de voorgehouden functies, zoals medewerker kleding en textielreiniging, postbesteller en huishoudelijk medewerker, geschikt zijn voor appellante.
De Raad heeft ook overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functies afdoende heeft toegelicht en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige. De Raad heeft de proceskosten van appellante in hoger beroep toegewezen aan het Uwv, omdat het Uwv pas in hoger beroep de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist heeft vastgesteld. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, maar veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante.