ECLI:NL:CRVB:2015:116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-3903 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en medische grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 3 juni 2013 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 21 juni 2012 vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 49%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant niet te gering waren. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen onderschat zijn. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3903 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juni 2013, 12/7079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Namens appellant zijn aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 juni 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge deze wet. In dat besluit is tevens vermeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 49%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is, zoals blijkt uit haar weergave van de inhoud van de rapporten van de verzekeringsartsen, van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Ook heeft hij medische informatie ingewonnen bij de behandelend internist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien tijdens de hoorzitting en het daaropvolgende spreekuur. Tevens heeft hij de beschikbare medische informatie, waaronder de door appellant overgelegde informatie, bestudeerd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn daarom de medisch te objectiveren beperkingen. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat deze informatie, hetzij wat strekking betreft al bekend was bij de verzekeringsartsen en bij hun beoordeling is meegewogen, hetzij niet afkomstig is van een medicus, hetzij geen betrekking heeft op de datum in geding. De rechtbank heeft daaraan over de linkerschouder-, linkerarm-, linkerelleboog- en linkerhandklachten in het bijzonder toegevoegd dat uit het journaal van de huisarts blijkt dat appellant zich pas op 25 november 2011 (lees: 2012) voor deze klachten bij zijn huisarts heeft gemeld, zijnde enkele maanden na de datum in geding, terwijl de verzekeringsartsen uit medische informatie uit het verleden al bekend waren met het bestaan van dergelijke klachten bij appellant. Ten aanzien van de brief van orthopedisch chirurg C.
A.M.P.Bell heeft de rechtbank overwogen dat deze in zijn brief een aantal mogelijke klachten noemt, zonder dit concreet op appellant te betrekken. Ten aanzien van de hartklachten en de hypertensie heeft de rechtbank overwogen dat gebleken is dat appellant daarvoor niet langer onder cardiologische controle hoeft te blijven.
2.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant met de voor hem vastgestelde belastbaarheid in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant naar behoren zijn gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat het medisch onderzoek naar zijn beperkingen niet op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben zijn beperkingen onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een nader medisch stuk overgelegd en heeft hij nogmaals gewezen op de eerder door hem in de procedure overgelegde medische stukken. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onzorgvuldig of onvolledig te achten. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de beperkingen van appellant op de datum in geding niet te gering zijn ingeschat door de verzekeringsartsen. Met juistheid heeft de rechtbank bij dat oordeel verwezen naar de rapporten van de verzekeringsartsen waarin inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellant tegen deze vaststelling niet slagen. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in de informatie die appellant in beroep heeft overgelegd geen aanleiding kan worden gevonden voor twijfel aan de juistheid van de belastbaarheid van appellant zoals deze door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover volledig en maakt die tot de zijne.
4.2.
Ook het in hoger beroep door appellant overgelegde medische stuk, afkomstig van de afdeling orthopedie van een ziekenhuis in Turkije, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant. Dit rapport heeft geen betrekking op de datum in geding. Voorts heeft het Uwv in zijn aanvullend verweerschrift terecht opgemerkt dat dit rapport enkel blijk geeft van “een letsel van de pees aan een schouder”. Concrete informatie met betrekking tot de operatieve ingreep aan de schouder kan hierin niet worden gelezen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. De Raad onderschrijft hiertoe eveneens de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt die tot de zijne.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H.J. Dekker

QH