In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 3 juni 2013 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 21 juni 2012 vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 49%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant niet te gering waren. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen onderschat zijn. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.