ECLI:NL:CRVB:2015:1163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
13-6154 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toeslag ingevolge de Toeslagenwet en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de toekenning van een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) aan appellante, die op 8 maart 2013 een aanvraag indiende. De Raad overwoog dat volgens de TW het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld voor perioden die meer dan één jaar voor de aanvraagdatum liggen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag van appellante rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar situatie ten onrechte niet als bijzonder werd aangemerkt. Ze voerde aan dat ze door onjuiste informatie van een arbeidsdeskundige van het Uwv op het verkeerde been was gezet, wat haar had weerhouden van een tijdige aanvraag.

De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een bijzonder geval. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat onbekendheid met de regels op zichzelf geen reden is om een uitzondering te maken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

13/6154 TW
Datum uitspraak: 10 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
39 oktober 2013, 13/4489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Krouwel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015. Appellante is verschenen bij mr. K. Celebi, kantoorgenoot van mr. Krouwel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1
Bij besluit van 4 februari 2011 heeft het Uwv aan appellante met ingang van
21 januari 2009 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 14 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, het besluit van 3 april 2013 gehandhaafd, waarbij aan appellante met ingang van 12 maart 2012 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) is toegekend naar aanleiding een op
8 maart 2013 door haar ondertekende aanvraag. Daartoe is overwogen dat ingevolge de TW het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend en dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat rechtvaardigt van die hoofdregel af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onderschreven dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante evenals in beroep gesteld dat haar geval ten onrechte niet als “bijzonder” in de zin van artikel 11, zevende lid, van de TW is aangemerkt. Ter onderbouwing van die stelling heeft appellante herhaald dat zij niet eerder dan in maart 2013 een toeslag heeft aangevraagd, omdat zij in 2011 door onjuiste informatie van een arbeidsdeskundige van het Uwv op het verkeerde been is gezet. Ter onderbouwing van haar stellingname heeft appellante in hoger beroep een verklaring van haar zus van
11 december 2013 en kopieën van een aantal telefoonrekeningen overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2010:BN7819) kan van een bijzonder geval in de zin van artikel 11, zevende lid van de TW, sprake zijn, indien appellante wat haar verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Verder kan volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2011:BP2935) onbekendheid met de regels op zichzelf geen reden zijn om een bijzonder geval aan te nemen. De door appellante geschetste omstandigheden, die erop neerkomen dat onbekendheid met de regels in haar geval wel is aan te merken als een bijzondere omstandigheid omdat zij onder verantwoordelijkheid van het Uwv op het verkeerde been zou zijn gezet, leveren geen bijzondere omstandigheden op in de zin van artikel 11, zevende lid, tweede volzin, van de TW die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen. Daartoe wordt allereerst overwogen dat bij het besluit van 4 februari 2011, waarbij aan appellante een uitkering op grond van de Wet WIA is toegekend, een brochure was gevoegd waarin informatie is vermeld ovder de mogelijke aanspraak op een toeslag. Voorts kan niet met genoeg zekerheid worden vastgesteld dat appellante onder verantwoordelijkheid van het Uwv onjuist is geïnformeerd en daardoor op het verkeerde been is gezet.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) B. Fotchind

NK