ECLI:NL:CRVB:2015:1172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
13-4707 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die als heftruckchauffeur en koerier werkte, is op 24 november 2010 uitgevallen door een bedrijfsongeval, waarbij hij letsel aan zijn linkervoet, linkerheup en onderrug heeft opgelopen. Na het ongeval heeft hij ook last gekregen van spanningsklachten en maagklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 21 november 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake was van rugbeperkingen, maar niet in de mate die appellant claimde. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch oordeel van het Uwv niet onjuist was en dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt waren voor appellant.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat en dat hij lijdt aan een chronisch pijnsyndroom. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanknopingspunten zijn om appellant zwaarder beperkt te achten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

13/4707 WIA
Datum uitspraak: 10 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 juli 2013, 13/1040 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A. Drenth, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.A. Drenth. Gedaagde is verschenen bij gemachtigde, mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 24 november 2010 ten gevolge van een bedrijfsongeval uitgevallen voor zijn werkzaamheden als heftruckchauffeur en koerier. Appellant heeft hierbij letsel opgelopen aan zijn linkervoet, linkerheup en onderrug. Nadien zijn daar spanningsklachten en buik- en maagklachten bijgekomen.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 november 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft zich niet kunnen vinden in het standpunt van de verzekeringsarts dat de door hem geclaimde ernst van de rugklachten niet plausibel is. Hij heeft ter onderbouwing van zijn bezwaar een rapport ingezonden van
15 december 2012 van arts/medisch adviseur M. Blom. Daarin is gerapporteerd dat de omstandigheid dat het letsel aan de rug naar alle waarschijnlijkheid inmiddels is genezen, er niet aan in de weg staat dat mogelijk sprake is van een chronisch pijnsyndroom, waardoor de bij herhaling geclaimde klachten en beperkingen verklaarbaar zijn en de eerder in het kader van de Ziektewet (ZW) vastgestelde verdergaande beperkingen nog steeds actueel zijn.
1.4.
Bij besluit van 15 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 oktober 2012 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanknopingspunten gevonden om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen. Hij heeft daartoe overwogen dat bij appellant sprake was van hypertonie van de rugspieren laag lumbaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enige rugbeperkingen aannemelijk geacht, maar niet in die mate die appellant claimt. Hij heeft uit de stukken niet kunnen opmaken dat ten aanzien van appellant de diagnose chronisch pijnsyndroom is gesteld. Hij heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van een situatie waarin duurzaam benutbare mogelijkheden ontbreken dan wel waarin een duurbeperking aangewezen is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor stressklachten, die een verklaring kunnen geven voor de geclaimde maagklachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een nieuwe functieselectie verricht. Het verlies aan verdiencapaciteit is op grond daarvan vastgesteld op 0%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel door het Uwv onjuist te achten. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellant heeft onderkend en dat hij, rekening houdend met voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector, de daaruit voor appellant voortvloeiende beperkingen heeft vastgesteld in de FML van
8 januari 2013, zij het niet in die mate als door appellant gewenst. Uit de door appellant overgelegde informatie van Blom blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant en van de daarmee samenhangende beperkingen. Zij heeft in aanmerking genomen dat Blom zich voor zijn standpunt gebaseerd heeft op dossieronderzoek en dat hij appellant niet persoonlijk heeft onderzocht. Blom heeft verder niet onderbouwd waarom hij appellant zwaarder beperkt acht. De conclusie van Blom dat bij appellant sprake is van een chronisch pijnsyndroom, kan niet worden getrokken uit het verslag van 25 juli 2012 van het multidisciplinair diagnostisch onderzoek door Symphony Gezondheidsdiensten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze uiteengezet dat ten aanzien van appellant niet wordt voldaan aan de indicaties van de Standaard verminderde arbeidsduur. In reactie op de constatering van appellant, dat er een aanzienlijke discrepantie is tussen de visies van de verschillende verzekeringsartsen over zijn belastbaarheid bij consistent gepresenteerde klachten, heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant anders inschat dan de verzekeringsarts die appellant in het kader van de ZW heeft beoordeeld of de primaire verzekeringsarts, niet maakt dat de besluitvorming onvolledig of onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de ZW een ander beoordelingskader kent en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig heeft gemotiveerd waarom hij tot een ander inzicht komt dat de verzekeringsarts. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor hem.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de rapporten van Blom en het verslag van Symphony Gezondheidsdiensten, staande gehouden dat het Uwv zijn beperkingen te licht heeft ingeschat. Appellant heeft herhaald dat hij vanwege een chronisch pijnsyndroom beperkt is voor duurbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede in het licht van de wisselende reacties bij het Uwv over de belastbaarheid van appellant bij consistent gepresenteerde klachten, onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot de vaststelling van de beperkingen van appellant is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden uitvoerig en goed gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de voorhanden medische informatie inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanknopingspunten zijn om appellant zwaarder beperkt te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 mei 2013 gerapporteerd dat hij bij de inschatting van de mogelijkheden van appellant meer dan voldoende tegemoet is gekomen aan de subjectief door hem ervaren klachten en dat de objectieve bevindingen in ieder geval geen aanleiding geven meer beperkingen vast te stellen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat uit het verslag van
25 juli 2012 van Symphony Gezondheidsdiensten niet kan worden afgeleid dat bij appellant sprake is van een chronisch pijnsyndroom, onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 januari 2013 verder inzichtelijk toegelicht waarom er geen reden is een duurbeperking aan te nemen. Er is geen aanleiding te oordelen dat de belastbaarheid van appellant is onderschat. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat hij zwaarder beperkt is te achten.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor appellant geselecteerde functies voor hem geschikt zijn.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en C.G. Kasdorp en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015 .
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK