ECLI:NL:CRVB:2015:1178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13-5676 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en toegenomen beperkingen in de WAO

Op 13 april 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich in 1999 ziek meldde na klachten van pijn aan de voeten, rug-, long- en oogklachten, alsook psychische klachten. Appellant ontving een WAO-uitkering van 25 tot 35% en na herbeoordelingen door het Uwv werd deze mate van arbeidsongeschiktheid bevestigd. In 2011 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheid, maar het Uwv concludeerde dat er geen toename van beperkingen was en dat de WAO-uitkering niet gewijzigd zou worden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvocht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten die al door de rechtbank waren besproken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 39a van de WAO. De Raad concludeerde dat het Uwv geen verdere beoordeling door een arbeidsdeskundige hoefde uit te voeren, gezien de aangevoerde gronden van appellant. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5676 WAO
Datum uitspraak: 13 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2013, 13/98 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.B.A. Willering, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als medewerker op een rozenkwekerij voor 40 uur per week. Voor dit werk heeft hij zich op 6 oktober 1999 ziek gemeld in verband met klachten van pijn aan de voeten, rug-, long- en oogklachten en psychische klachten. Appellant is per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% toegekend.
1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het Uwv, na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige herbeoordeling, vastgesteld dat appellant onveranderd arbeidsongeschikt is naar een mate van 25 tot 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
10 april 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, het besluit van 10 april 2006 bij uitspraak van 16 april 2007 vernietigd en geoordeeld dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Het Uwv heeft daarop een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 8 november 2007, genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 oktober 2005 alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 35 tot 45% per 13 september 2005. Bij dit besluit was de medische grondslag van het besluit van 10 april 2006 gehandhaafd, zoals neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2006 en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
25 februari 2005. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.3.
Appellant heeft op 4 november 2011 gemeld dat zijn gezondheid met ingang van
1 februari 2009 is verslechterd. Na onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat geen sprake is van toename van de beperkingen die voortvloeien uit het eerder in 2005 door de verzekeringsarts vastgestelde ziektebeeld en dat de destijds opgestelde FML van
25 februari 2005 ongewijzigd van toepassing is. Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant niet wijzigt, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Er is sprake is van nieuwe gezondheidsklachten waarvoor appellant niet verzekerd is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 26 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en zijn bevindingen voldoende gemotiveerd heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft niet betwist dat hij ingevolge de WAO niet verzekerd is voor de nieuwe bijkomende klachten. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat de klachten waar appellant wel voor is verzekerd zijn toegenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij heeft verzocht om het bestreden besluit te vernietigen en hem per 30 november 2011 volledig arbeidsongeschikt te verklaren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van zijn gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht, noch heeft hij medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 39a van de WAO. In lijn met de vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334, voegt de Raad hieraan toe dat het Uwv, gelet op hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, een beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep achterwege heeft mogen laten.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

TM