ECLI:NL:CRVB:2015:118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 juni 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Appellant voert in hoger beroep aan dat de rechtbank niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische situatie, waaronder psychische klachten die samenhangen met zijn rugklachten. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast bij hem heeft gelegd en dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De Raad overweegt dat de rechtbank de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft gevolgd en dat er geen aanwijzingen zijn dat de medische beoordeling onjuist is. De Raad wijst erop dat appellant geen onderbouwd medisch oordeel heeft overgelegd dat de conclusies van het Uwv en de rechtbank tegenspreekt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant in staat is om rugsparend werk te verrichten, ondanks zijn beperkingen. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.