ECLI:NL:CRVB:2015:1182
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 30 augustus 2002 een uitkering ontving in verband met psychische klachten. De herziening vond plaats na een heronderzoek in 2011, waarbij het Uwv besloot de uitkering per 28 augustus 2012 te verlagen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat zowel de rechtbank als het Uwv niet voldoende hadden gemotiveerd waarom zijn beperkingen en mogelijkheden niet waren gewijzigd, ondanks dat hij al sinds de jaren negentig dezelfde klachten en medicatie had.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant op juiste wijze had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad wees erop dat ook bij een ongewijzigde medische situatie er aanleiding kan zijn voor een gewijzigd oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid, afhankelijk van de functionele mogelijkheden en de beschikbaarheid van geschikte functies. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen en dat appellant geen nieuwe medische stukken had overgelegd die de eerdere bevindingen in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 13 april 2015.