ECLI:NL:CRVB:2015:1182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13-3274 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 30 augustus 2002 een uitkering ontving in verband met psychische klachten. De herziening vond plaats na een heronderzoek in 2011, waarbij het Uwv besloot de uitkering per 28 augustus 2012 te verlagen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat zowel de rechtbank als het Uwv niet voldoende hadden gemotiveerd waarom zijn beperkingen en mogelijkheden niet waren gewijzigd, ondanks dat hij al sinds de jaren negentig dezelfde klachten en medicatie had.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant op juiste wijze had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad wees erop dat ook bij een ongewijzigde medische situatie er aanleiding kan zijn voor een gewijzigd oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid, afhankelijk van de functionele mogelijkheden en de beschikbaarheid van geschikte functies. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen en dat appellant geen nieuwe medische stukken had overgelegd die de eerdere bevindingen in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 13 april 2015.

Uitspraak

13/3274 WAO
Datum uitspraak: 13 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
8 mei 2013, 12/1249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. Anik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving in verband met psychische klachten sinds 30 augustus 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In 2011 heeft heronderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 9 augustus 2012 (bestreden besluit) is, na bezwaar, onder meer beslist, dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 augustus 2012 wordt herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken door de verzekeringsartsen, noch aan de uitkomsten daarvan. De verzekeringsartsen hebben de op verzoek van het Uwv verrichte psychiatrische expertises en alle voorhanden zijnde medische informatie betrokken in hun onderzoek. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zowel de rechtbank als het Uwv niet hebben vermeld in hoeverre de beperkingen en mogelijkheden van appellant zijn gewijzigd. Appellant heeft al sinds de jaren negentig dezelfde klachten en medicatie. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten te motiveren waarom het standpunt van het Uwv wordt overgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
30 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB9182, geldt dat ook bij een ongewijzigde medische situatie aanleiding kan bestaan voor een gewijzigd oordeel omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld vanwege een gewijzigd inzicht in de functionele mogelijkheden van de betrokkene en/of de aanwezigheid van geschikt te achten functies. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de uitkomsten van dat onderzoek. Daartoe heeft de rechtbank acht geslagen op onder meer het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2012. Daarin heeft deze arts in verband met de aangevoerde bezwaren overwogen dat een ongewijzigd medicijngebruik geen grondslag is om te stellen dat ook sprake is van een ongewijzigde belastbaarheid. Gezien de bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de resultaten van de ten behoeve van dat onderzoek in 2011 verrichte expertise door psychiater J.H.M. van Laarhoven, is duidelijk sprake van een verbeterde belastbaarheid sinds 2005. Ten aanzien van de overgelegde medische informatie van de behandelend psychiater F. Kaya van 8 februari 2012 heeft hij overwogen dat er geen echte verschillen zijn tussen de medische informatie van Kaya en de uitkomst van de psychiatrische expertise. De diagnose van Kaya is congruent aan de zienswijze van Van Laarhoven. De psychiatrische problematiek is hierdoor duidelijk, evenals de daaraan gerelateerde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen in de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren. Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend heeft gemotiveerd dat per
28 augustus 2012 de belastbaarheid van appellant op juiste wijze in de FML is weergegeven. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep medische stukken overgelegd, die doen twijfelen aan de juistheid van deze beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Door appellant zijn geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanleiding gezien om de geschiktheid in medisch opzicht van de aan de schatting ten grondslag liggende functies in twijfel te trekken.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

TM