In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 november 2012, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 15 november 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante, die uitviel voor haar werk als medewerkster klantenservice vanwege psychische klachten, niet in staat was om de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv deugdelijk was en dat er geen objectieve medische gegevens waren ingediend die de stelling van appellante konden onderbouwen dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 944,-, en dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 162,- aan appellante moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om objectieve medische gegevens aan te leveren ter ondersteuning van hun claims. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd werd.