ECLI:NL:CRVB:2015:1190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13-5461 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van ingangsdatum herziening bijstandsnorm op basis van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), verzocht het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om terug te komen van eerdere besluiten met betrekking tot zijn bijstandsverlening. De appellant ontving bijstand naar de norm voor gehuwden en later naar de norm voor alleenstaanden na de verbreking van zijn relatie. Het college had de bijstand gewijzigd, maar de appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om de bijstandsverlening met terugwerkende kracht te herzien.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangetoond die na de eerdere besluiten zijn voorgevallen. De Raad oordeelde dat het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 23 mei 2012, dat betrekking had op de kinderbijslag, niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De appellant had deze informatie eerder kunnen aanvoeren in zijn bezwaar tegen de eerdere besluiten van het college. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de appellant ongegrond was verklaard, en oordeelde dat het verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten zonder nieuwe feiten kon worden afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe feiten of omstandigheden bij verzoeken om herziening van besluiten in het bestuursrecht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden.

Uitspraak

13/5461 WWB
Datum uitspraak: 14 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 augustus 2013, 13/57 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015. Appellant is verschenen
,bijgestaan door mr. Vleesenbeek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. el Fizazi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met zijn toenmalige partner over de periode van 1 november 2010 tot en met 17 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Na verbreking van de relatie heeft het college aan appellant met ingang van
18 november 2010 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Bij besluit van 24 december 2010 heeft het college de bijstand met ingang van
10 december 2010 gewijzigd in bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.3.
De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft bij besluit van 2 februari 2012 aan appellant kinderbijslag voor een thuiswonend kind toegekend, met ingang van het eerste kwartaal van 2012, omdat de zoon van appellant vanaf 8 november 2011 staat ingeschreven op zijn adres. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 7 februari 2012, nadat appellant tijdens een gesprek op 12 januari 2012 had verzocht om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, aan hem met ingang van 8 november 2011 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.5.
De Svb heeft bij besluit op bezwaar van 23 mei 2012 aan appellant met ingang van eerste kwartaal van 2011 kinderbijslag toegekend, omdat zijn zoon vanaf 15 november 2010 bij hem woont.
1.6.
Op 1 juni 2012 heeft appellant het college, onder verwijzing naar het besluit van de Svb van 23 mei 2012, verzocht hem met ingang van 15 november 2010 bijstand te verlenen naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.7.
Bij besluit van 26 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2012 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het besluit van de Svb van 23 mei 2012 een nieuw feit is, maar dat er geen aanleiding bestaat om aan appellant met terugwerkende kracht bijstand te verlenen naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het besluit van de Svb van 23 mei 2012 een nieuw feit is maar dat het college niet gehouden is om terug te komen van het eerdere besluit, omdat appellant niet heeft aangetoond dat over de periode waarover moet worden nabetaald niet is voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan die met de verzorging van zijn kind samenhangen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 1 juni 2012 strekt ertoe dat het college terugkomt van de in 1.2 en 1.4 bedoelde besluiten, die in rechte onaantastbaar zijn geworden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:AM3202) is op een dergelijk verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Het besluit van de Svb van 23 mei 2012 is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Appellant wenst met dit besluit te onderbouwen dat zijn zoon vanaf november 2010 bij hem inwoont. Deze omstandigheid had appellant echter eerder naar voren kunnen brengen, als hij bezwaar had gemaakt tegen de toekenning van bijstand naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 18 november 2010 respectievelijk 10 december 2010 (1.2) of tegen de in het besluit van 7 februari 2012 tot toekenning van bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder neergelegde ingangsdatum van 8 november 2011 (1.4). Met de verklaring ter zitting van appellant, dat hij mondeling melding heeft gemaakt van zijn inwonende zoon maar dat hij dit niet schriftelijk heeft gedaan, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was bezwaar te maken tegen vorenbedoelde besluiten. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:AV3062), mag een verzoek zonder nova ingevolge
artikel 4:6 van de Awb zonder meer worden afgewezen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van
C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaine

RB