Uitspraak
,bijgestaan door mr. Vleesenbeek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), verzocht het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om terug te komen van eerdere besluiten met betrekking tot zijn bijstandsverlening. De appellant ontving bijstand naar de norm voor gehuwden en later naar de norm voor alleenstaanden na de verbreking van zijn relatie. Het college had de bijstand gewijzigd, maar de appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om de bijstandsverlening met terugwerkende kracht te herzien.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangetoond die na de eerdere besluiten zijn voorgevallen. De Raad oordeelde dat het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 23 mei 2012, dat betrekking had op de kinderbijslag, niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De appellant had deze informatie eerder kunnen aanvoeren in zijn bezwaar tegen de eerdere besluiten van het college. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de appellant ongegrond was verklaard, en oordeelde dat het verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten zonder nieuwe feiten kon worden afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe feiten of omstandigheden bij verzoeken om herziening van besluiten in het bestuursrecht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden.