ECLI:NL:CRVB:2015:1195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13-5508 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellante op 23 oktober 2012 een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 3 december 2012 afgewezen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. Appellante had een huurcontract overgelegd voor een adres waar zij tijdelijk niet kon verblijven en verklaarde feitelijk bij een vriendin in Rotterdam te verblijven, maar kon geen verdere details over deze vriendin geven. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 21 augustus 2013 het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt waar zij daadwerkelijk verbleef, wat leidde tot onduidelijkheid over haar woonsituatie. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld nu het adres van de vriendin bekend is en dat zij de ontbrekende informatie alsnog kan verstrekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad benadrukte dat een aanvrager de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die tot inwilliging van de aanvraag nopen. Aangezien appellante niet aan de wettelijke inlichtingenverplichting voldeed, kon niet worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5508 WWB
Datum uitspraak: 14 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 augustus 2013, 13/1725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 23 oktober 2012 een aanvraag ingediend om toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 3 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellante heeft een huurcontract overgelegd voor het adres [adres] in [woonplaats]. Op dit adres kan zij tijdelijk niet verblijven. Appellante heeft verklaard dat zij feitelijk verblijft bij een vriendin in Rotterdam, maar dat zij de naam en adres van deze vriendin niet kan noemen. Door het verblijfadres niet op te geven, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waar zij daadwerkelijk verbleef en daarmee geen duidelijkheid heeft verschaft over haar woonsituatie, waardoor niet is vast te stellen of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het in beroep alsnog vermelden van uitsluitend de naam en het adres van de vriendin waar zij verbleef is onvoldoende. Appellante had deze informatie nader moeten onderbouwen met bijvoorbeeld verklaringen van de vriendin en de buren.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld, nu het adres van de vriendin bekend is. De ontbrekende informatie over haar woonsituatie mag zij nog verstrekken en zij zal de door de rechtbank genoemde verklaringen alsnog overleggen. Verder stelt appellante dat het college ten onrechte vragen heeft gesteld over de beëindiging van en haar betrokkenheid bij het bedrijf dat op haar naam stond. Deze vragen zijn in het kader van de eerdere aanvragen al aan de orde geweest en zijn niet relevant voor de beoordeling van de onderhavige aanvraag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het in dit geding van belang zijnde wettelijke kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
.De te beoordelen periode loopt in dit geval van 27 september 2012 tot en met 3 december 2012.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en leefsituatie. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust, dat appellante met het enkel vermelden van de naam en het adres van de vriendin waar zij verbleef haar woonsituatie onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Ook in hoger beroep heeft zij, ondanks de gedane toezegging, nagelaten controleerbare en verifieerbare gegevens te verstrekken over haar woonsituatie in de te beoordelen periode. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate appellante ten tijde hier van belang in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De beroepsgrond van appellante dat het recht op bijstand is vast te stellen, slaagt dan ook niet.
4.4.
Appellante heeft nog aangevoerd dat het college ten onrechte vragen over haar bedrijf heeft gesteld, maar dit kan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten. Het college heeft aan dit besluit immers de onduidelijke woonsituatie van appellante ten grondslag gelegd en niet de informatie over haar bedrijf.
4.5.
Uit wat in 4.1. tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaine

RB