ECLI:NL:CRVB:2015:1251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had niet voldaan aan de oproeping om ter zitting te verschijnen, wat de Raad noopte om de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkwamen. De zaak betreft de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) die appellant op 14 september 2012 indiende. Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat appellant een beroep kon doen op een voorliggende voorziening in de vorm van een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Appellant diende vervolgens op 9 november 2012 een nieuwe aanvraag in, die ook werd afgewezen. Het college stelde dat het recht op bijstand over de periode van 14 september 2012 tot en met 12 november 2012 niet kon worden vastgesteld vanwege het ontbreken van inkomstengegevens van appellant. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van het college dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellant niet de benodigde gegevens had overgelegd met betrekking tot zijn inkomsten na 1 november 2012, maar dat er geen beletselen waren voor het toekennen van bijstand over de periode van 14 september 2012 tot 1 november 2012. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.450,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier.