ECLI:NL:CRVB:2015:1268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
WGA-vervolguitkering bij arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en de beoordeling van medische en arbeidskundige gronden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die eerder als assemblagemedewerker werkte, heeft zich ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant niet voldoende arbeidsongeschikt was om in aanmerking te komen voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend voor een vervolguitkering, die door het Uwv is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische toestand. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen. De Raad heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen onderschreven en vastgesteld dat appellant in staat is om werkzaamheden te verrichten die passen binnen zijn medische mogelijkheden. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.