ECLI:NL:CRVB:2015:127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
13-2834 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 april 2013 zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant had op 18 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering per 30 januari 2006. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van die datum geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium, op 28 augustus 2012, bevestigd in een bestreden besluit.

De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat niet alleen de psychische klachten van appellant op de datum in geding van belang waren, maar ook of deze klachten hem arbeidsongeschikt maakten. De verzekeringsarts had geen beperkingen aangenomen, omdat de medische stukken geen bewijs leverden van verminderde psychische belastbaarheid op de relevante datum. De rechtbank concludeerde dat de informatie van de behandelend psychiater geen nieuw licht wierp op de zaak.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten. Het Uwv vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter C.P.J. Goorden, bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ondeugdelijk was. De door appellant ingebrachte medische gegevens uit 2014 konden niet leiden tot een ander oordeel, aangezien deze informatie betrekking had op een periode na de datum in geding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2834 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 april 2013, 12/4081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Namens appellant was mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 18 oktober 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 30 januari 2006. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
26 januari 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 30 januari 2006 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 28 augustus 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij vooropgesteld dat niet alleen van belang is of appellant ten tijde van de datum in geding psychische klachten had, maar ook of hij op grond van die klachten arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen beperkingen aangenomen omdat uit de door appellant overgelegde medische stukken niet blijkt dat hij al op de datum in geding, 30 januari 2006, een verminderde psychische belastbaarheid had. Er bestaat gelet op de inhoud van het dossier geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van de ingebrachte informatie van de behandelend psychiater A.L. Cense van
12 maart 2013 heeft de rechtbank overwogen dat deze informatie geen ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant per 30 januari 2006 en op de beperkingen die hieruit voor het verrichten van arbeid voortvloeien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv de mate van zijn arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld. Daarbij heeft appellant er in het bijzonder op gewezen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag zijn gelegd. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De aangevoerde gronden hebben de rechtbank terecht tot het oordeel geleid dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ondeugdelijk is.
4.2.
De door appellant in hoger beroep bij brief van 3 december 2014 ingestuurde medische gegevens leiden niet tot een ander oordeel. De informatie van psychiater Cense was reeds bekend bij de verzekeringsartsen en is meegenomen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat uit deze informatie niet blijkt dat appellant al op de datum in geding verminderde psychische belastbaarheid had. Het psychiatrisch onderzoek vond plaats ruim vier jaar na de datum in geding. Uit stukken van de huisarts blijkt dat appellant pas op 25 oktober 2007, ruim na de datum in geding, is verwezen naar PsyQ wegens psychische klachten. De in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts ziet op de medische situatie van appellant vanaf februari 2011. Deze informatie heeft geen betrekking op de datum in geding en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel.
4.3.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd in het rapport van 31 juli 2012. Er bestaat geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor ondeugdelijk te houden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.T.P. Pot
IvR