ECLI:NL:CRVB:2015:1274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
13-6273 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van verzuim in het verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving vanaf 1 juni 2012 bijstand, maar heeft verzuimd om binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens en bewijsstukken te verstrekken. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand opgeschort en uiteindelijk ingetrokken, omdat appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet aanleveren van de gevraagde gegevens, omdat zij in het buitenland verbleef voor medische verzorging. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het risico van het verblijf in het buitenland voor rekening van appellante komt. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellante niet tijdig de gevraagde informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de opgevraagde gegevens relevant waren voor de beoordeling van het recht op bijstand.

De Raad concludeert dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand is voldaan en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6273 WWB
Datum uitspraak: 21 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 oktober 2013, 13/4687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Naghi-Zadeh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. Namens appellante is
mr. Naghi-Zadeh verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 juni 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van signalen dat appellante met een traject taaltraining was begonnen en dat zij in deeltijd zou werken bij een kapsalon, is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dit kader is appellante bij brief van 1 november 2012 verzocht om voor 10 november 2012 bankafschriften over te leggen, loonoverzichten van de laatste maand, een bewijs dat zij een taalcursus volgt en een eventueel contract bij[kapsalon]. Bij brief van 14 november 2012 is appellante in de gelegenheid gesteld om voor 28 november 2012 contact op te nemen met haar consulent en alsnog de gevraagde stukken over te leggen. Omdat appellante niet binnen de gestelde termijn de gevraagde stukken had overgelegd en ook niet op andere wijze contact had opgenomen, heeft het college bij besluit van 28 november 2012 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante opgeschort met ingang van 1 november 2012. Bij dit besluit is appellante een laatste termijn gegeven om het geconstateerde verzuim te herstellen voor 12 december 2012. Tevens is appellante erop gewezen dat, als zij de stukken niet voor die datum aanlevert, de bijstand vanaf 1 november 2012 wordt ingetrokken.
1.3.
Bij een ongedateerde brief, door het college ontvangen op 13 december 2012, heeft appellante bericht dat zij haar afspraken niet kan nakomen omdat zij ziek is, medicatie gebruikt en door familie in het buitenland wordt verzorgd. Bij besluit van 13 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 april 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 1 november 2012. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan doordat zij de opgevraagde stukken niet heeft overgelegd, terwijl zij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het verzuim binnen de daartoe gestelde termijn te herstellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de gronden die zich richten tegen de opschorting van het recht op bijstand onbesproken kunnen blijven, omdat tegen het besluit tot opschorting geen bezwaar is gemaakt. Het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde intrekking is ongegrond verklaard, omdat appellante verwijtbaar de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de in de bezwaarfase alsnog overgelegde gegevens in het kader van een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB niet alsnog bij de beoordeling behoefden te worden betrokken.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante geen gronden gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat tegen het besluit van 28 november 2012 tot opschorting van het recht op bijstand geen bezwaar was gemaakt. In geschil is dus slechts de intrekking van de bijstand met ingang van 1 november 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Appellante betwist niet dat zij de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft verstrekt. Zij stelt zich op het standpunt dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. De gevraagde gegevens waren niet van belang voor haar recht op bijstand en zij heeft ze niet tijdig kunnen overleggen, omdat zij in verband met medische klachten voor verzorging door familie naar Duitsland was vertrokken.
4.4.
Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij het college vragen waren gerezen over cursus- dan wel arbeidsactiviteiten van appellante en dat het opvragen van gegevens daarover relevant was voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het standpunt van appellante dat het college alleen bij concrete twijfel stukken bij appellante mag opvragen, wordt niet gedeeld. Ingevolge artikel 53a, negende lid, van de WWB is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Nu er signalen waren dat appellante werkzaamheden verrichtte waarvan zij geen melding had gemaakt, en in het buitenland zou verblijven, was er bovendien in het concrete geval van appellante aanleiding tot het verifiëren van de door haar verstrekte inlichtingen.
4.5.
De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat het voor risico van appellante moet blijven dat zij naar het buitenland was vertrokken. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3761) blijft het risico, voortvloeiend uit het feit dat voor de postafhandeling geen adequate maatregelen zijn getroffen, bij een (langdurig) verblijf buiten de eigen woning in beginsel voor rekening van de betrokkene. De door appellante overgelegde medische gegevens vormen geen reden om een uitzondering op dit uitgangspunt aan te nemen.
4.6.
Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Ter zitting is namens appellante nog aangevoerd dat de intrekking niet met ingang van 1 november 2012 mocht plaatsvinden, omdat appellante niet eerder dan op 10 november 2012 in verzuim was. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB kan de bijstand op grond van dit artikellid worden ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. Nu geen bezwaar is gemaakt tegen de opschorting met ingang van 1 november 2012, was het college daarom bevoegd de bijstand van appellante met ingang van 1 november 2012 in te trekken.
4.7.
Wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.M. Fleuren

HD