ECLI:NL:CRVB:2015:131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
13-4681 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 6 september 2010 ziek meldde wegens psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 3 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en zijn bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts niet onjuist waren.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, waarbij hij stelde dat hij geen benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsartsen terecht hadden vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid.

De Raad bevestigde dat de informatie van de behandelend psychiater geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. De medische geschiktheid van de geduide functies was voldoende gemotiveerd. Aangezien het hoger beroep niet slaagde, werd de aangevallen uitspraak bevestigd en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was ook geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4681 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
31 juli 2013, 13/2941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Spek, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als rozenknipper. Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 6 september 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van 3 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
28 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de psychische klachten van appellant en de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet onjuist zijn. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant primair aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft. Appellant heeft subsidiair aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de psychische klachten van appellant en de vastgestelde FML niet onjuist zijn. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd.
4.2.
Met betrekking tot de in hoger beroep door appellant aangevoerde grond dat hij op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had tot het verrichten van arbeid, oordeelt de Raad als volgt. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 27 september 2012 blijkt dat hij getoetst heeft of ten aanzien van appellant sprake was van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de hiervoor geldende criteria en dat dus geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat hem, mede gelet op de beantwoording van diens vraagstelling aan de behandelaar van appellant, niet is gebleken van een sterk wisselende belastbaarheid op grond waarvan tot volledige arbeidsongeschiktheid zou moeten worden geconcludeerd en dat zulks ook niet uit de ziektegeschiedenis van appellant tot op heden is gebleken. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie van de verzekeringsartsen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de informatie van de behandelend psychiater van appellant van 1 maart 2013 en de behandelfrequentie bij PsyQ geen aanleiding geven te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de informatie van PsyQ zijn geen aanwijzingen te vinden dat appellant lijdt aan ernstige psychotische klachten dan wel ernstige psychische beperkingen of dat de verzekeringsartsen de beperkingen anderszins hebben onderschat. De aan appellant verleende vrijstelling ten aanzien van zijn inburgeringsplicht kan in deze procedure geen rol spelen, omdat de beoordeling in het kader van de Wet WIA een andere is dan die de bedrijfsarts in het kader van de Wet inburgering heeft gemaakt. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken ingediend die zijn subsidiaire standpunt dat hij meer beperkt is dan in de FML is opgenomen, onderbouwen.
4.4.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd in het rapport van 26 maart 2013. Er bestaat geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor ondeugdelijk te houden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is er geen grond voor een veroordeling tot het vergoeden van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.T.P. Pot

QH