ECLI:NL:CRVB:2015:134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als schoonmaakster werkte, viel op 18 februari 2005 uit voor haar werk door long- en psychische klachten. Na de wachttijd heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat zij met ingang van 15 februari 2007 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante hervatte haar werk als medewerker thuiszorg, maar viel opnieuw uit op 19 mei 2009 door vergelijkbare klachten. Het Uwv concludeerde dat appellante ook op deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde haar WIA-uitkering.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellante stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. In hoger beroep herhaalde zij deze argumenten en voegde een verzekeringsgeneeskundig rapport en een brief van een sociaal psychiatrische verpleegkundige toe ter ondersteuning van haar standpunt. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat de medische rapportage zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.