ECLI:NL:CRVB:2015:1350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
13-5377 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die in eerste instantie was vastgesteld op 36,26%. Het Uwv had deze mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, maar de Raad oordeelde dat er ook een arbeidskundige beoordeling had moeten plaatsvinden conform artikel 6 van de Wet WIA. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat de Raad onterecht vond.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep alsnog een arbeidskundige beoordeling heeft verricht, waaruit bleek dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was om bepaalde functies te vervullen. De Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,55%, met een bijbehorende verdiencapaciteit van € 1.934,01 per maand. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant in hoger beroep toegewezen aan het Uwv, die in totaal € 2.092,37 bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van zowel de medische als de arbeidskundige aspecten bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA. De Raad heeft geoordeeld dat de eerdere besluiten van het Uwv niet voldoende rekening hielden met de arbeidskundige kant van de schatting, wat heeft geleid tot de herziening van de arbeidsongeschiktheid van appellant.

Uitspraak

13/5377 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 augustus 2013, 12/3739 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 oktober 2013 ingezonden.
Appellant heeft nadere medische stukken ingediend, waaronder een verzekeringsgeneeskundig rapport van 3 oktober 2014 van medisch adviseur
drs. R.M.E. Blanker van Lechnerconsult. Hierop heeft het Uwv gereageerd met het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 februari 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. C.F.A. Cadot, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 23 juli 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,26%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
7 april 2011 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Naar aanleiding van een herbeoordeling, in het kader waarvan appellant in de vragenlijst van 5 juli 2011 tevens heeft gemeld dat zijn gezondheidstoestand is veranderd, heeft het Uwv op grond van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek bij besluit van 18 januari 2012 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 26 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juni 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat in beroep de medische grondslag is gewijzigd door aanpassing op 13 februari 2013 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten, omdat de eertijds geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en primair gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellant acht zich in dit standpunt gesteund door het medisch oordeel van de Belgische arts dr. Discart. Subsidiair heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn arbeidsbeperkingen. Appellant acht zich verdergaand beperkt, meer in het bijzonder op hoofdbewegingen maken, geknield of gehurkt actief zijn en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van 3 oktober 2014 van medisch adviseur drs. R.M.E. Blanker ingediend. Voorts heeft appellant gesteld dat de functies van samensteller metaalwaren en parkeercontroleur voor hem ongeschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een arbeidskundig rapport van 18 oktober 2013, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten.
4.2.
De Raad stelt voorts vast dat de besluitvorming van het Uwv enkel is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat is verricht in het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 5 juli 2011. Bij een dergelijke herbeoordeling op grond van de Wet WIA kan niet worden volstaan met een medisch onderzoek, maar moet conform artikel 6, eerst lid, van de Wet WIA ook aandacht worden besteed aan de arbeidskundige kant van de schatting. Bij de besluitvorming is de arbeidskundige beoordeling achterwege gebleven. Hoewel de rechtbank het bestreden besluit vanwege een ontoereikende medische grondslag heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten, moet tevens worden geoordeeld dat een arbeidskundige beoordeling ten onrechte achterwege is gelaten. De rechtbank heeft dat niet onderkend en heeft ten onrechte de functies beoordeeld die eertijds bij de toekenning van de WGA-uitkering aan appellant zijn voorgehouden. Dit brengt mee dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten en dat het hoger beroep daarom slaagt.
4.3.
Hangende de procedure in hoger beroep heeft het Uwv alsnog een arbeidskundige beoordeling verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 oktober 2013. Hieruit heeft het Uwv afgeleid dat appellant op 5 juli 2011 geschikt is geweest voor de functies magazijn/expeditiemedewerker (SBC-code 111220), samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en parkeercontroleur (SBC-code 342022) en dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 42,55% bedraagt. Gelet hierop is appellant volgens het Uwv onveranderd 35 tot 80% arbeidsongeschikt.
4.4.
In het kader van een definitieve geschilbeslechting zal de Raad bezien of het Uwv terecht heeft gesteld dat appellant met de bij hem vastgestelde beperkingen, zoals verwoord in de FML van 13 februari 2013, op 5 juli 2011 in staat is de hiervoor onder 4.3 vermelde functies te vervullen en dat in verband daarmee zijn mate van arbeidsongeschiktheid 42,55% bedraagt.
4.5.
Met betrekking tot de medische kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is het onderzoek door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onzorgvuldig te achten en het oordeel over de voor appellant geldende beperkingen, zoals neergelegd in de aangepaste FML van 13 februari 2013, voor het verrichten van arbeid voor onjuist te houden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de beschikbare medische informatie van appellant, waaronder informatie van de behandelend longarts, cardioloog en radioloog, en dat hij voldoende heeft gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de criteria van het Schattingsbesluit op grond waarvan appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid moet worden geacht. In dit verband is met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat appellant op basis van de wettelijke regeling van zijn woonland België volledig arbeidsongeschikt is voor de laatst uitgeoefende werkzaamheid en enig ander werk, niet betekent dat appellant ook volledig arbeidsongeschikt is in Nederland, meer in het bijzonder, ingevolge de Wet WIA.
4.6.
Ook het in hoger beroep ingediende rapport van medisch adviseur Blanker van
3 oktober 2014, waaruit blijkt dat de behandelend orthopedisch chirurg in februari 2014 bij appellant kraakbeenschade aan de achterzijde van de knieschijf heeft vastgesteld, leidt niet tot een ander oordeel. De Raad wijst in dit verband op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 februari 2015. Gelet op diens commentaar - dat appellant onvoldoende onderbouwd heeft weersproken - geeft het ingediende rapport van Blanker geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet geoordeeld worden dat de onder 4.3 vermelde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De Raad wijst in dit verband op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 oktober 2013, waarin de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tevens heeft verwezen naar een arbeidskundig rapport van 6 april 2011. In dit rapport is naar behoren gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.8.
Het Uwv heeft daarom terecht gesteld dat appellant met de bij hem vastgestelde beperkingen, zoals verwoord in de FML van 13 februari 2013, op 5 juli 2011 in staat is de functies magazijn/expeditiemedewerker, samensteller metaalwaren en parkeercontroleur te vervullen en dat in verband daarmee zijn mate van arbeidsongeschiktheid 42,55% bedraagt.
4.9.
Vastgesteld wordt dat op basis van de hiervoor vermelde functies de verdiencapaciteit is gewijzigd. Nu deze (resterende) verdiencapaciteit van belang is voor de vaststelling van de in artikel 60 van de Wet WIA bedoelde inkomenseis, is met de wijziging van de resterende verdiencapaciteit ook een verandering in de rechtspositie van appellant aangebracht (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4471).
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.9 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd en dat de rechtsgevolgen niet in stand kunnen blijven. Aanleiding wordt gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, het besluit van 18 januari 2012 te herroepen en te bepalen dat de mate van arbeidsongeschiktheid en de verdiencapaciteit van appellant wordt vastgesteld op respectievelijk 42,55% en (€ 12,35 x 36 uur x 52,2 / 12 maanden =) € 1.934,01 per maand.
6. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand en € 1.112,37 voor kosten van het inschakelen van een medisch adviseur.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- herroept het besluit van 18 januari 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats
treedt van het besluit van 26 juni 2012;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.092,37;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK