ECLI:NL:CRVB:2015:1410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
14-3167 AWBZ-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake AWBZ

Op 1 mei 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/3167 AWBZ-V. Het betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 20 augustus 2014, waarin het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift te laat was ingediend en dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest. De laatste dag voor het indienen van het hogerberoepschrift was 28 mei 2014, maar het ingediende stuk was gedateerd op 23 mei 2014 en werd pas op 3 juni 2014 door de Raad ontvangen. Appellant voerde in verzet aan dat hij het hogerberoepschrift op tijd had gepost, maar dat hij het niet aangetekend had kunnen versturen vanwege financiële problemen. De Raad oordeelde dat de enkele verklaring van appellant niet voldoende was om aan te tonen dat het hogerberoepschrift tijdig was verzonden. De Raad bevestigde dat bij de vaststelling van de datum van verzending van een brief, de datum op het poststempel leidend is, tenzij de verzender kan aantonen dat de brief eerder ter post is bezorgd. Aangezien appellant niet in staat was om dit aan te tonen, werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad besloot echter wel dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant zou worden terugbetaald, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 mei 2015
14/3167 AWBZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 april 2014, 13/3791 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 20 augustus 2014 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 24 maart 2015, waar appellant is verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 20 augustus 2014 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift te laat is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 28 mei 2014. Het hogerberoepschrift is gedateerd 23 mei 2014 en is blijkens het poststempel op 30 mei 2014 verzonden. Het is op 3 juni 2014 bij de Raad ontvangen.
In verzet heeft appellant onder meer aangevoerd dat hij het hogerberoepschrift op tijd heeft gepost. Omdat het hem aan financiële middelen ontbrak, heeft appellant het niet aangetekend verstuurd. Appellant vindt het bovendien vreemd dat de Raad voor de datum van verzending van zijn hogerberoepschrift niet uitgaat van de op zijn hogerberoepschrift geplaatste dagtekening, maar wel aanneemt dat de aangevallen uitspraak is verzonden op de datum die in de aanbiedingsbrief van de rechtbank staat vermeld.
Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad wordt bij de vaststelling van de dag waarop een brief ter post is bezorgd, uitgegaan van het op de enveloppe geplaatste poststempel, tenzij de verzender aannemelijk maakt dat de brief op een eerdere datum ter post is bezorgd. De enkele verklaring van appellant dat hij het hogerberoepschrift tijdig heeft gepost, is daarvoor niet toereikend. Hierbij merkt de Raad voor de goede orde op dat het niet de vraag is of wel of niet geloof wordt gehecht aan de verklaring van appellant. De Raad heeft slechts te beoordelen of wel of niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om het hogerberoepschrift als tijdig ingediend aan te merken. Dat is hier - dus - niet het geval. Dat appellant niet de beschikking had over financiële middelen om het beroepschrift aangetekend te verzenden is geen omstandigheid op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Ook overigens zijn daarvoor geen aanknopingspunten.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van €122,- door de griffier van de
Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
1 mei 2015.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
IvR