ECLI:NL:CRVB:2015:1411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
14/6207 WWAJ-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 24 december 2014, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de laatste dag voor indiening 7 november 2014 was en het hogerberoepschrift pas op 12 november 2014 was ontvangen. Appellante had op 2 november 2014 het hogerberoepschrift opgesteld, maar was door persoonlijke omstandigheden, waaronder lichamelijke beperkingen en afhankelijkheid van mantelzorgers, niet in staat om tijdig te posten.

De Raad heeft de omstandigheden van appellante in overweging genomen, waaronder haar verblijf bij haar moeder in Vlaardingen en de afwezigheid van haar mantelzorgers. Ondanks deze omstandigheden oordeelde de Raad dat appellante zich had moeten realiseren dat zij maatregelen moest nemen om het hogerberoepschrift tijdig te verzenden. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding appellante redelijkerwijs kon worden verweten, en verklaarde het verzet ongegrond. Tevens werd bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante zou worden terugbetaald.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de verantwoordelijkheid van appellanten om ervoor te zorgen dat zij aan de termijnen voldoen, ongeacht persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 mei 2015
14/6207 WWAJ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 september 2014 ,13/3860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 24 december 2014 heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 24 maart 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 24 december 2014 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend was 7 november 2014. Het hogerberoepschrift is gedateerd op 2 november 2014, is op 11 november 2014 ter post bezorgd en is op 12 november 2014 bij de Raad ontvangen. Het is daarmee niet tijdig ingediend.
Appellante heeft lichamelijke beperkingen en is (deels) afhankelijk van haar mantelzorgers. Dat zijn haar ouders en haar vriend. De moeder van appellante zou op 3 november 2014 voor een week met vakantie gaan naar Vlaardingen om daar op iemands huis te passen. De andere mantelzorgers van appellante waren in de week van 3 november 2014 niet beschikbaar. Alleen thuis blijven was voor appellante niet mogelijk. In overleg met haar therapeut is vastgesteld dat op en rond het huis in Vlaardingen voldoende mogelijkheden bestonden om de therapie van appellante voortgang te laten vinden. Daarop is beslist dat appellante mee zou gaan naar Vlaardingen. Appellante heeft verklaard dat zij daarna niet meer aan het - door haar op 2 november 2014 opgestelde - hogerberoepschrift heeft gedacht. Op 7 november 2014 is zij teruggekeerd naar haar woonplaats. Pas toen dacht ze weer aan het hogerberoepschrift. Zij is bij thuiskomst naar het postkantoor gegaan, maar dat was toen al gesloten.
De Raad ziet, ook in verzet, in de geschetste feiten en omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten. Appellante had na het op papier zetten van haar hogerberoepschrift op 2 november 2014 zich kunnen en moeten realiseren dat zij voorzieningen moest treffen om ervoor te zorgen dat het hogerberoepschrift uiterlijk op 7 november 2014 ter post werd bezorgd. Zo had zij het hogerberoepschrift mee kunnen nemen naar Vlaardingen. Ook had zij ervoor kunnen zorgen dat zij op 7 november 2014 weer tijdig thuis was om het hogerberoepschrift alsnog ter post te bezorgen. Niet is gebleken dat appellante daartoe niet in staat is geweest.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante wordt terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
1 mei 2015.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

JL