ECLI:NL:CRVB:2015:1429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de status van een betaalde dwangsom als vermogen in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft appellante die sinds 23 mei 2011 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Bergen had vastgesteld dat appellante recht had op een dwangsom van € 3.780,- vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaarschriften. Deze dwangsom werd echter door het college aangemerkt als inkomen en verrekend met de bijstand van appellante. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de dwangsom niet als middel in de zin van de WWB moet worden gezien, maar als schadevergoeding. Ze voerde aan dat dit in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De Raad overwoog dat de dwangsom, zoals vastgelegd in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bedoeld is om bestuursorganen te prikkelen tijdig te beslissen en dat deze niet kan worden gelijkgesteld met een schadevergoeding. De Raad bevestigde dat de dwangsom moet worden aangemerkt als vermogen in de zin van de WWB, en dat appellante, door de overschrijding van de vermogensgrens, geen recht had op bijstand. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen bijstandsgerechtigden en niet-bijstandsgerechtigden, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.