ECLI:NL:CRVB:2015:1497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
14-3749 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afgewezen aanvraag om bijstand en hersteltermijn voor ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend na een eerdere intrekking van zijn bijstandsuitkering door de gemeente Heerlen. Het dagelijks bestuur van Kompas had de aanvraag van de appellant buiten behandeling gesteld, omdat hij niet alle gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen hersteltermijn had geboden voor het aanleveren van ontbrekende gegevens. De Raad stelde vast dat de appellant wel enkele gegevens had overgelegd, maar dat deze onvoldoende waren om zijn financiële situatie te beoordelen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het dagelijks bestuur werd opgedragen om binnen acht weken een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op de bezwaren van de appellant tegen het besluit van 4 juni 2013. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 980,- bedroegen.

Uitspraak

14/3749 WWB
Datum uitspraak: 12 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 mei 2014, 13/3242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Kompas (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.F.J. Bergmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.M. Limpens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was tot begin april 2013 woonachtig in de gemeente Heerlen. In deze gemeente ontving hij tot medio maart 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft bij besluit van 24 maart 2013 de bijstand van appellant met ingang van 13 december 2012 ingetrokken op de grond dat appellant inkomsten heeft verworven met criminele activiteiten. Appellant is begin april 2013 verhuisd naar de gemeente Voerendaal en heeft zich op 11 april 2013 in die gemeente gemeld om bijstand aan te vragen. Op 17 april 2013 heeft appellant de aanvraag om bijstand ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het dagelijks bestuur appellant bij brief van 1 mei 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 7 mei 2013 en hem verzocht de volgende gegevens en bescheiden mee te nemen:
- een geldig legitimatiebewijs,
- bankafschriften van alle bank- en/of spaarrekeningen vanaf 11 januari 2013 tot en met
11 april 2013,
- bankafschriften van de rekeningen van de zoon van appellant,
- “ eindbesluit WWB van de Gemeente Heerlen”,
- bewijsstukken/gegevens met betrekking tot de arbeidsinschakeling en
- bewijsstukken van eventuele schulden.
Tijdens het gesprek op 7 mei 2013 heeft appellant een aantal gegevens en bescheiden overgelegd, waaronder de gevraagde bankafschriften van zijn bankrekening, met als laatste volgnummer 33 van 4 april 2013.
1.3.
In de door appellant tijdens het gesprek verstrekte gegevens heeft het dagelijks bestuur aanleiding gezien om bij brief van 14 mei 2013 de volgende gegevens en bescheiden bij appellant op te vragen:
- bankafschriften vanaf volgnummer 34 tot en met 10 mei 2013,
- eventuele bewijsstukken met betrekking tot schulden,
- gegevens over de door appellant vóór 13 februari 2013 ontvangen inkomsten;
- gegevens over de wijze waarop appellant van 11 januari 2013 tot en met heden in zijn
levensonderhoud heeft voorzien;
- gegevens over (kas)stortingen op 21 en 28 februari 2013;
- gegevens over de leningen die appellant is aangegaan,
- gegevens over de huurbetalingen en de borg,
- gegevens over ‘Flash Fashion’ en
- eventuele andere, aanvullende gegevens met betrekking tot het uitgavenpatroon en de
financiële situatie van appellant.
1.4.
Op 21 mei 2013 heeft appellant de volgende gegevens verstrekt:
- bankafschriften met de volgnummers 35 tot en met 45,
- twee kwitanties van € 630,-,
- een bankafschrift op naam van mevrouw S. Mobers, gedateerd 26 maart 2013, met een
(pin)afschrijving van € 1.600,- en
- een handgeschreven briefje waarin staat dat ‘Flash Fashion’ de naam van zijn zaak van
vijftien jaar geleden is dat de leningen zijn betaald en met de mededeling: “Levensonderhoud: geld van mijn dochter, haar spaargeld”.
1.5.
In een rapportage ‘aanvraag Wwb-levensonderhoud’ van 31 mei 2013 is opgenomen dat de aangeleverde gegevens onvoldoende zijn om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van appellant en dat in het bijzonder onduidelijk is op welke wijze appellant in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.6.
Bij besluit van 4 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2013 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Het dagelijks bestuur heeft aan de besluitvorming, samengevat, ten grondslag gelegd dat appellant een aantal van de bij brief van 14 mei 2013 gevraagde gegevens niet heeft verstrekt en daarmee geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat het dagelijks bestuur zijn aanvraag om bijstand ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Uit 1.2 en 1.3 komt naar voren dat het dagelijks bestuur appellant bij de brief van 14 mei 2013 niet een hersteltermijn heeft geboden voor het alsnog overleggen van ontbrekende gegevens en bescheiden die al bij de brief van 1 mei 2013 waren opgevraagd, maar in hoofdzaak heeft verzocht nieuwe, nog niet eerder gevraagde gegevens en bescheiden over te leggen om de financiële situatie van appellant te kunnen beoordelen. Appellant heeft naar aanleiding van dat verzoek op 21 mei 2013 de in 1.4 genoemde gegevens verstrekt. Uit de in 1.5 genoemde rapportage van 31 mei 2013 blijkt dat deze gegevens onvoldoende werden bevonden voor de beoordeling van de aanvraag, aangezien ook met die gegevens onduidelijkheid bleef bestaan over de financiële situatie van appellant in het algemeen en over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud had voorzien in het bijzonder. Onder die omstandigheden had het dagelijks bestuur appellant een (nieuwe) hersteltermijn moeten bieden voor het verstrekken van nog ontbrekende gegevens of hem moeten oproepen voor een gesprek om uitleg te geven over zijn financiële situatie dan wel een inhoudelijk besluit moeten nemen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het dagelijks bestuur in dit geval ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Vervolgens moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen in dit geval niet in stand worden gelaten en de Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Daarbij betrekt de Raad dat ter zitting van de rechtbank naar voren is gekomen dat het dagelijks bestuur appellant op een nieuwe aanvraag bijstand heeft verleend vanaf 25 juni 2013. Toepassing van een zogeheten bestuurlijke lus acht de Raad niet aangewezen aangezien het dagelijks bestuur nog niet inhoudelijk op de aanvraag heeft beslist. De Raad zal het dagelijks bestuur daarom opdracht geven om een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op de bezwaren van appellant tegen het besluit van 4 juni 2013 en wel binnen een termijn van acht weken.
5. Aanleiding bestaat om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 490,- in beroep en € 490,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 september 2013;
- draagt het dagelijks bestuur op binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze
uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2013 te nemen
met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD