In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Bonsen-Lemmers, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant vanaf 26 juni 2012 geen recht op een uitkering had, omdat hij bij aanvang van de verzekering al volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De FML, die gold bij aanvang van de verzekering en bij het einde van de wachttijd, werd als juist beschouwd. De geselecteerde functies werden in medisch opzicht geschikt geacht voor appellant. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant, die stelde dat de FML onjuist was vastgesteld, niet voldoende onderbouwd waren met medische stukken.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.