ECLI:NL:CRVB:2015:1596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
13-6347 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Appellant, die zich op 4 oktober 2010 ziek meldde, heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na een periode van ziekte. Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant beperkt is in zijn belastbaarheid door een depressieve episode, vermoeidheid en oogproblematiek, maar dat hij geschikt is voor bepaalde functies. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen inconsistenties zijn in de medische rapporten en dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant niet is onderschat. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden leiden. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

13/6347 WIA
Datum uitspraak: 20 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
16 oktober 2013, 13/1619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Namens appellant is verschenen El Ahmadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als verfmenger, heeft zich op 4 oktober 2010 ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet. Op 11 juni 2012 heeft appellant een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 augustus 2012 aan appellant per 1 oktober 2012 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant vanwege een depressieve episode, vermoeidheid en oogproblematiek beperkt is in zijn belastbaarheid, maar geschikt is te achten voor de voor hem middels een theoretische schatting geselecteerde functies. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt op grond van de verrichte schatting 48,91% .
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2013 de toelichting op item 1.9.9. aangevuld “geen beroepsmatig besturen van motorvoertuigen”. Uitgaande van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een arbeidskundige heroverweging uitgevoerd en geconcludeerd dat een van de geduide functies niet langer geschikt is te achten maar dat dit, na selectie van een andere functie, geen gevolgen heeft voor eerder vastgestelde de mate van arbeidsongeschiktheid
.Bij besluit van 4 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten aangetroffen voor het oordeel dat de opgestelde medische rapporten inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel is gerezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemaakt waarom zij, in afwijking van de diagnose van de behandelend arts van het Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg (NOAGG), concludeert tot de diagnose matig ernstige stemmingsproblematiek. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant niet is onderschat en zij heeft geen aanleiding gezien dat oordeel onjuist te achten. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant in beroep geen medische informatie heeft overgelegd waarin steun kan worden gevonden voor het aannemen van verdergaande of andere beperkingen. De rechtbank heeft in de brief van NOAGG van 22 juli 2013 geen aanleiding gezien anders te oordelen nu die brief nagenoeg gelijk is aan de brief van
10 januari 2013 die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van haar advies heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook van verdergaand onderzoek kunnen afzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het Uwv zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van zijn psychiater blijkt dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis met psychotisch kenmerken. Gelet op deze informatie moet hij verdergaand beperkt worden geacht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst constateert de Raad dat appellant zijn stelling, dat sprake was van een onzorgvuldig onderzoek omdat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van NOAGG van 10 januari 2013 niet bij de beoordeling heeft betrokken, ter zitting heeft ingetrokken, zodat hierop niet meer zal worden beslist.
4.2.1.
De rechtbank heeft op basis van de medische gegevens die aanwezig waren tijdens de beroepsprocedure terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML vastgelegde belastbaarheid van appellant. Op overtuigende wijze heeft de rechtbank gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. Dit oordeel kan worden gevolgd.
4.2.2.
Uit de informatie van NOAGG van 10 januari 2013 blijkt dat de psychische gezondheidstoestand van appellant het laatste half jaar is verslechterd en dat is besloten om appellant opnieuw psychiatrisch te laten onderzoeken. De diagnose van dat psychiatrisch onderzoek luidde op 28 november 2012 “depressieve stoornis, ernstig, met psychotische kenmerken”. Op basis van het onderzoek is geadviseerd de steunende, structurerende en inzicht gevende gesprekken te continueren en de medicatie (halperidol) te verhogen en daarna van mitazapine te switchen naar paroxetine. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van deze gegevens, haar eigen onderzoek en de dossiergegevens, waaronder gegevens van NOAGG van 14 oktober 2011 en van Psyon van 12 januari 2012, geconcludeerd dat er per datum in geding sprake is van toegenomen psychische klachten op basis van toegenomen ernst van de stemmingsstoornis, maar dat er geen aanleiding is om de beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid aan te passen of uit te breiden anders dan het uitbreiden van een enkele toelichting bij beoordelingspunt 1.9.9. Naar haar mening houden de in de FML aangenomen beperkingen reeds in voldoende mate rekening met de matig ernstig depressieve stoornis. Daartoe heeft zij van belang geacht dat appellant ook voor de toename van de stemmingsproblematiek stemmen of geluiden hoorde die zijn handelen niet beïnvloedden en er ondanks de toegenomen klachten geen intensivering van de behandeling heeft plaatsgevonden, anders dan het ophogen van de medicatie. De gemelde toename van de stemmingsproblematiek heeft het activiteitenpatroon van appellant niet duidelijk veranderd. Ook de GAF-score is niet wezenlijk naar beneden bijgesteld en duidt niet op ernstige symptomen of ernstige problemen in het sociaal functioneren. Voorts heeft zij van belang geacht dat door de verzekeringsarts reeds voldoende beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren alsmede de overige rubrieken in de FML. De door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen waren naar haar mening voor een lichte depressie als zeer ruim te beschouwen en bij de opgetreden toename van de ernst van de stemmingsproblematiek in combinatie met toename van de medicamenteuze behandeling, zijn deze beperkingen nog steeds adequaat. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee afdoende heeft gemotiveerd waarom zij heeft geconcludeerd dat sprake is van matig ernstige stemmingsproblematiek en de in de FML opgenomen beperkingen toereikend zijn. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens in het geding gebracht die tot een ander oordeel leiden. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.3.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor hem.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

MK