In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die lijdt aan somatische klachten na een beroerte en andere gezondheidsproblemen, had een aanvraag ingediend voor begeleiding en persoonlijke verzorging op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag was eerder door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) afgewezen, omdat er geen nieuwe medische feiten waren die een wijziging in de indicatie rechtvaardigden. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten en eerdere uitspraken. De appellant voerde aan dat zijn medische situatie was verslechterd en verwees naar brieven van PsyQ die deze verslechtering zouden onderbouwen. Echter, de Raad oordeelde dat de medische rapporten die aan de afwijzing ten grondslag lagen voldoende zorgvuldig waren opgesteld en dat de nieuwe informatie van PsyQ geen relevante nieuwe feiten opleverde die de eerdere beoordeling konden veranderen.
De Raad concludeerde dat de rechtbank de beroepsgronden van de appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.