1.5.Betrokkene is nimmer met zijn werkzaamheden in de functie van [naam functie B] aangevangen. Beide partijen hebben gezocht naar een andere functie waarin betrokkene herplaatst zou kunnen worden. Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft de korpschef opnieuw geoordeeld dat op goede gronden het dienstverband met betrokkene is beëindigd. Tevens heeft de korpschef de aanstelling van betrokkene in de functie van [naam functie B] herroepen. Uit het advies van de bedrijfsarts van 8 oktober 2012 is de korpschef namelijk gebleken dat betrokkene vanwege zijn medische beperkingen niet in staat is om een executieve functie, en dus ook de functie van [naam functie B], te verrichten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen het bestreden besluit en de besluiten van 5 juli 2011, 13 september 2012 en 18 oktober 2012 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, het ontslagbesluit van 25 juni 2010 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens niet toegestane getrapte besluitvorming. Volgens de rechtbank is er voldoende onderbouwing voor het standpunt van de korpschef dat betrokkene tekort is geschoten in zijn functioneren en zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het disfunctioneren van betrokkene een medische oorzaak had. De mogelijkheid tot verbetering had de korpschef echter naar het oordeel van de rechtbank niet moeten bieden door middel van een nieuwe aanstelling in de functie van [naam functie B], maar door het ontslagbesluit te herroepen en betrokkene alsnog in zijn functie van [naam functie A], of in onderling overleg in een andere functie, te herplaatsen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door de vernietiging van het bestreden besluit en de besluiten van 5 juli 2011, 13 september 2012 en 18 oktober 2012, en de herroeping van het ontslagbesluit de situatie herleeft zoals die was voor 25 juni 2010. In een overweging ten overvloede heeft de rechtbank de vraag of thans wel is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van ontslag wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, bevestigend beantwoord. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat alle inspanningen van beide partijen om een verbeterkans voor betrokkene te creëren er uiteindelijk niet toe hebben geleid dat betrokkene daadwerkelijk een functie bij de politie is gaan uitvoeren. Onder deze omstandigheden kan volgens de rechtbank niet worden volgehouden dat het de korpschef vanwege het ontbreken van een verbeterkans nog altijd niet vrijstaat het ambtelijk dienstverband met betrokkene te beëindigen.
3. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef bij het nieuwe besluit van 1 oktober 2014 betrokkene met ingang van 5 november 2012 op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit besluit wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de onderhavige beoordeling betrokken.
4. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb vermeldt de schriftelijke uitspraak de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 14 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ2007) ligt in dit samenstel van bepalingen besloten dat uitspraak dient te worden gedaan door de kamer van de rechtbank te wiens overstaan het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden. 4.1.2.In het onderhavige geval is het beroep op 5 november 2012 behandeld op een zitting door een meervoudige kamer van de rechtbank. Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb geschorst. Vervolgens is de behandeling van het beroep voortgezet op de zitting van 2 juli 2013 van een meervoudige kamer met een gewijzigde samenstelling. Deze kamer heeft de aangevallen uitspraak gedaan. Dat op dat moment het dossier wellicht nog geen schriftelijke vastlegging bevatte van hetgeen tijdens de zitting van 5 november 2012 aan de orde is geweest, betekent evenwel, anders dan de korpschef heeft betoogd, nog niet dat de aangevallen uitspraak niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2013 blijkt dat partijen toen opnieuw in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten toe te lichten. Dat zij toen niet alles naar voren hebben kunnen brengen waarvan zij meenden dat dit van belang was voor een juiste beoordeling van de zaak, is de Raad niet gebleken. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond van de korpschef treft geen doel.