ECLI:NL:CRVB:2015:1723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
13-5863 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in sociale zekerheidszaak na nieuwe beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van 19 september 2013, waarin de rechtbank een beslissing had genomen in een sociale zekerheidskwestie met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Tijdens de zitting op 17 maart 2015 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.H.J. de Kort, terwijl het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vertegenwoordigd door V.A.R. Kali.

Tijdens de procedure heeft het Uwv op 25 maart 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waar appellante zich mee kon verenigen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen inhoudelijk geschil meer bestond tussen partijen. De Raad heeft daarom geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Daarnaast heeft de Raad op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv veroordeeld in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn begroot op € 980,- voor de verleende rechtsbijstand in beroep en € 980,- voor de verleende rechtsbijstand in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.960,-. Tevens is bepaald dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/5863 WAO
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 september 2013, 13/879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.J. de Kort, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft op 25 maart 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brieven van 2 en 9 april 2015 is namens appellante aan de Raad bericht dat zij zich kan verenigen met het besluit van 25 maart 2015 en dat zij aanspraak maakt op een veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad overweegt dat, nu er tussen partijen geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat, het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van proces-belang.
2. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

JL