ECLI:NL:CRVB:2015:1752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
13-6650 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening en terugvordering voorschot door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 6 augustus 2012 een aanvraag om bijstand ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. De aanvraag werd afgewezen op 1 november 2012, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichting om inlichtingen te verschaffen. Dit leidde tot de terugvordering van een voorschot van € 1.375,-. De appellant betwistte de afwijzing en stelde dat hij zijn woonsituatie duidelijk had beschreven en dat er geen reden was voor nader onderzoek.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat het college terecht had gehandeld door de aanvraag om bijstand af te wijzen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van de benodigde informatie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan door het college over de bijstandsverlening. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6650 WWB
Datum uitspraak: 2 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 oktober 2013, 13/2180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 april 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 augustus 2012 heeft appellant zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand in de gemeente Capelle aan den IJssel. Op 5 september 2012 is appellant verschenen voor een gesprek over het indienen van een aanvraag, maar bij die gelegenheid had hij de gevraagde gegevens niet bij zich. Op 11 september 2012 heeft appellant de aanvraag ingediend. Bij brief van 19 september 2012 is, naar aanleiding van de op 11 september 2012 overgelegde gegevens, aan appellant gevraagd nader genoemde gegevens te verstrekken. Bij brief van 16 oktober 2012 is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 23 oktober 2012 en is hem tevens verzocht nadere gegevens te verstrekken. Appellant is niet verschenen en heeft geen gegevens verstrekt. Op 25, 29 en 31 oktober 2012 is getracht een huisbezoek af te leggen, maar appellant is op geen van deze data thuis aangetroffen. Op 31 oktober 2012 is in de brievenbus van de woning van appellant een uitnodiging achtergelaten voor een gesprek op 1 november 2012. Appellant is niet verschenen.
1.2.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om inlichtingen te verschaffen, waardoor het college niet beschikt over voldoende informatie om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Bij het besluit van 1 november 2012 heeft het college tevens het aan appellant verstrekte voorschot van € 1.375,- teruggevorderd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant geen recht heeft op bijstand en om die reden het voorschot moet terugbetalen.
1.3.
Appellant heeft in zijn bezwaar tegen het besluit van 1 november 2012 onder meer betwist dat uit het feit dat hij op 25, 29 en 31 oktober 2012 niet op zijn adres aanwezig was volgt dat hij zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Capelle aan den IJssel heeft. Daarnaast is volgens appellant geen sprake van een schending van de inlichtingenplicht omdat hij bij zijn aanvraag de woonsituatie duidelijk beschreven heeft. Voorts is hem bij de aanvraag toegezegd dat geen nader onderzoek gedaan zou worden.
1.4.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft het college besloten de aanvraag om bijstand opnieuw te bezien. Appellant is bij brief van 17 januari 2013 uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op 22 januari 2013 omdat er twijfels waren over de woonsituatie van appellant. Appellant is niet verschenen. Bij brief van 24 januari 2013 is appellant nogmaals uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op 31 januari 2013. Appellant is opnieuw niet verschenen.
1.5.
Bij besluit van 27 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, met als motivering dat wegens het niet geven van de gevraagde inlichtingen, die appellant op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB gehouden was te verstrekken, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 6 augustus 2012, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 1 november 2012, de datum van het besluit op de aanvraag.
4.2.
Het gaat in dit geding uitsluitend nog om de afwijzing van de aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De Raad is met het college van oordeel dat appellant, door geen gevolg te geven aan verzoeken om nadere gegevens te verstrekken en evenmin in oktober en november 2012 op gesprek te komen, niet heeft voldaan aan de op hem ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft in dit verband terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem vanwege het college de toezegging is gedaan dat er geen reden was om (nader) onderzoek te doen en dat hem bijstand zou worden verleend. Voor dit standpunt van appellant is in de gedingstukken geen steun te vinden. Reeds hierom slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
4.4.
Het college heeft in het in bezwaar ingenomen standpunt van appellant over de betekenis die moest worden gehecht aan het resultaat van de in oktober 2011 verrichte onderzoeksactiviteiten aanleiding gezien om de aanvraag opnieuw te bezien en appellant de gelegenheid geboden om alsnog op gesprek te komen om zijn woon- en leefsituatie toe te lichten. De rechtbank heeft voor haar eindoordeel terecht mede betekenis gehecht aan het gegeven dat appellant ook aan de uitnodigingen van 17 en 24 januari 2013 geen gevolg heeft gegeven. Als gevolg daarvan heeft het college met name niet kunnen vaststellen of appellant daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had in de woning aan de[straatnaam] te Cappelle aan den IJssel. Het college heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag om bijstand dan ook terecht gehandhaafd op de grond dat het recht van appellant op bijstand niet kon worden vastgesteld.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J. Meijer

HD