ECLI:NL:CRVB:2015:1769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13-2733 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te geringe beperkingen heeft aangenomen, en dat haar neurologische klachten, alsook haar gehoor- en visusklachten, zijn onderschat. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts.

De Raad bevestigde dat de aan appellante voorgehouden voorbeeldfuncties, zoals chauffeur heftruck en chauffeur apotheek, medisch geschikt zijn, gezien haar belastbaarheid. De Raad concludeerde dat de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage, die minder dan 35% uitwees, correct was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2733 WIA
Datum uitspraak: 11 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 april 2013, 12/7878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2011 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat zij met ingang van 21 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank komt daarbij tot het oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is of dat de uitslag daarvan onjuist zou zijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts de beschikking had over informatie van de neuroloog en van de uitslag van het neuropsychologisch onderzoek. Na eigen onderzoek en kennis te hebben genomen van bedoelde informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bij appellante bestaande beperkingen vastgesteld en neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2012. Uitgaande van die FML heeft het Uwv de geselecteerde functies met uitzondering van de functie keukenverkoper en met inbegrip van de reservefunctie van chauffeur apotheker gehandhaafd. De rechtbank constateert tot slot dat het wegvallen van de functie keukenverkoper een andere resterende verdiencapaciteit tot gevolg heeft. De bijstelling van die resterende verdiencapaciteit leidt echter niet tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35%.
3. In hoger beroep is door appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede gelet ook op de gegevens van de behandelend sector, te geringe beperkingen heeft aangenomen. Appellante is van mening dat haar neurologische klachten als ook haar gehoor- en visusklachten zijn onderschat en dat onder meer haar handelingssnelheid als gevolg van die klachten sterk is verminderd. Daarnaast wijst appellante erop dat, nu de eerder geselecteerde reservefunctie van landbouwmachine bestuurder bij nader inzien door de arbeidsdeskundige ongeschikt wordt geacht ook de voorbeeldfuncties van chauffeur heftruck en chauffeur apotheek niet aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Terecht komt de rechtbank tot het oordeel dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellante zoals weergegeven in de FML van 2 juli 2012. Blijkens zijn rapport van 2 juli 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de voorhanden zijnde medische gegevens, met name de uitslag van het neuropsychologisch onderzoek, in de FML verdergaande beperkingen vastgesteld onder meer op het gebied van het handelingstempo van appellante. Die verzekeringsarts vermeldt daarover in zijn rapport onder het kopje “6. Heroverweging/beschouwing” het volgende.
“(….) Op basis van de gegevens die de primaire verzekeringsarts voorhanden had ten tijde van zijn beoordeling ben ik van mening dat hij toen een adequaat oordeel heeft gegeven. Echter, inmiddels is uit neuropsychologisch onderzoek gebleken dat er toch enige afwijkingen aan de orde zijn ten aanzien van de executieve functies. Dit betekent dat werknemer beperkt is ten aanzien van het plannen en organiseren en hierbij passen beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren waarbij het van belang is dat er bepaalde structuur zit in het werk en er niet te veel onverwachte zaken voorkomen omdat werknemer dan moeite zal hebben daar snel op in te springen. Nu bij het neuropsychologisch onderzoek is gebleken dat de concentratie en het werktempo goed zijn, zie ik geen aanleiding op deze items beperkingen aan te geven in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Wel acht ik aannemelijk dat als er sprake is van een hoge tijdsdruk een hoog handelingstempo in het werk lastig wordt zodat de combinatie van deze factoren ook beperkt is. De genoemde beperkingen zijn aangegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Tenslotte is de toelichting bij horen aangevuld om duidelijk te maken dat normaal telefonisch communiceren voor werknemer eigenlijk nauwelijks mogelijk is. Op de overige items zie ik geen aanleiding tot aanpassingen te komen op grond van de voorhanden zijnde medische informatie. (….).”.
Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat met de op de datum in geding, 21 november 2011, bestaande beperkingen van appellante in de FML van 2 juli 2012 voldoende rekening is gehouden. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft de Raad geen aanleiding aan de juistheid van de conclusie van de bezwaarverkeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
5.2. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden voorbeeldfuncties voor haar - gelet op haar belastbaarheid in vergelijking met de in die functies voorkomende belasting - medisch geschikt moeten worden geacht. Anders dan appellante wenst kan, uitgaande van de juistheid van de FML, niet worden geconcludeerd dat de functies van chauffeur heftruck en chauffeur apotheek niet voor haar geschikt zijn. De belastende aspecten in die functies gaan de belastbaarheid van appellante niet te boven. Dat een eerder geselecteerde functie niet is gehandhaafd, doet daaraan niet af. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende berekening leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%.
6. Het hoger beroep slaagt niet.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) P. Uijtdewillegen

JL